Blog

Appellant was afdelingshoofd bij een gemeente. In 2010 werd hij geschorst omdat hij als afdelingshoofd meermalen zorgde voor politieke spanning. Maar er bleek meer aan de hand toen het college van burgemeester en wethouders lucht kreeg van een informele kas met daarin een slordige € 10.000, -. Een nader onderzoek volgde. Na dit onderzoek legde het college aan appellant de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag op.

Uit het onderzoek kwam namelijk naar voren dat appellant betrokken was bij het instellen en in stand houden van een informele kas, waar geld in werd gestort dat gebruikt werd voor andere doeleinden dan beoogd. Appellant speelde hierin een leidende rol. Verder kwam aan het licht dat appellant geen rekening stuurde aan een stichting waar hij zelf bij betrokken was. Ook liet hij een teamleider onder werktijd zijn vrachtwagenrijbewijs halen en huurde hij zonder mandaat voor € 60.000, - derden in.

Bij de Centrale Raad kwam het in stand houden van de informele kas weer ter sprake. Ook voor de Centrale Raad (zoals eerder bij de rechtbank) kwam vast te staan dat appellant de gedragingen heeft gepleegd en kent de Centrale Raad gewicht toe aan hetgeen door appellant zelf is erkend. In zijn zienswijze gaf appellant namelijk aan dat hij reeds in 2009 op de hoogte was van de informele kas; een kluis waarin geld werd gestort dat afkomstig was uit de verkoop van oude machines. Appellant stemde ermee in dat van dit geld een biljarttafel en een laptop voor de medewerkers van de afdeling werd aangeschaft.

Tegen appellant bestonden diverse verklaringen van medewerkers en teamleiders die verklaarden dat appellant afwist van de kas. Appellant klaagde dat deze verklaringen onder invloed van een angstcultuur waren afgelegd, maar droeg hiervoor geen bewijs aan. Ook voor de stelling van appellant dat hij opdracht zou hebben gegeven de kas op te heffen en dat anderen verantwoordelijk waren voor het voortbestaan van de kas en de betalingen hieruit, leverde appellant onvoldoende bewijs.

De Centrale Raad wees naar de eigen verantwoordelijkheid van appellant, die losstaat van de betrokkenheid van anderen. Het in stand houden van een informele kas was reeds voldoende plichtsverzuim voor het opgelegde strafontslag, waardoor de overige feiten buiten beschouwing bleven.

De Centrale Raad merkte tot slot op dat het college terecht een groot belang hecht aan een verantwoorde en transparante omgang met gemeenschapsgeld. Appellant was afdelingshoofd en had moeten weten dat het niet gepast is om aan de gemeente toekomende gelden buiten de gemeentekas om te beheren. Dat de aankopen uit de informele kas ook gedaan konden worden uit de formele kas, en dat door de aankopen appellant zelf niet is gebaat was onvoldoende. Het onvoorwaardelijk ontslag is terecht opgelegd.

CRvB 22 januari 2015, www.rechtspraak.nl: ECLI:NL:CRVB:2015:104

Actualiteiten overzicht

Maak kennis met onze specialisten

Bekijk ons team