Blog

Bij de afhandeling van bezwaren tegen de WOZ-waarde kan de hoorzitting voor zowel belanghebbende als de heffingsambtenaar belangrijk zijn bij het 'debat' over de waarde van de onroerende zaak. De laatste jaren staat de hoorzitting voor een heel andere discussie; is er recht op een vergoeding voor het verschijnen op een hoorzitting als de gemachtigde niets heeft toe te voegen aan de bezwaargronden? In een recente uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland kwam deze problematiek aan de orde.

De gemachtigde had namens diverse belastingplichtigen 138 bezwaarschriften ingediend waarvan er 72 door de heffingsambtenaar van de gemeente Groningen ontvankelijk werden verklaard. In deze bezwaarschriften werd het verzoek gedaan om te worden gehoord. De heffingsambtenaar ondernam actie en plande voor deze hoorzittingen drie hele werkdagen.

Bij de aanvang van de eerste dag verklaarde de gemachtigde dat hij niets had toe te voegen aan de reeds ingediende bezwaargronden en dat hij graag wilde spreken over de vervolgprocedure om tot een verdere afhandeling van alle bezwaren te komen. De 72 zaken werden niet individueel en inhoudelijk besproken en de hoorzittingen op de twee andere ingeplande dagen vonden niet meer plaats. Het bezwaar van belanghebbende was niet ter sprake gekomen.

In beroep was enkel nog in geschil of de proceskostenvergoeding tot het juiste bedrag was vastgesteld. Ten aanzien van de proceskostenvergoeding had de heffingsambtenaar bij de uitspraak op bezwaar een wegingsfactor (licht) van 0,50 toegepast. Er was immers sprake van identieke bezwaarschriften, het taxatierapport was niet binnen de gestelde tijd overhandigd en tijdens de hoorzitting had de gemachtigde geen aanvullingen. Wel had de heffingsambtenaar een vergoeding toegepast voor de hoorzitting van 1 punt zijnde € 235,-.

De gemachtigde van belanghebbende stelde dat de werkzaamheden die in de bezwaarfase waren verricht, niet verschillen van de gebruikelijke werkzaamheden die nodig zijn bij het maken van bezwaar tegen de WOZ-beschikking. Het feit dat de ongeveer 138 identieke bezwaarschriften door de gemachtigde werden ingediend, deed daar niets aan af.

De heffingsambtenaar was van mening dat voor de bepaling van de wegingsfactor ter zake van een proceskostenvergoeding, de hoeveelheid werk die de beroepsmatig verleende rechtsbijstand redelijkerwijs heeft moeten verrichten van belang was. Gezien de bewerkelijkheid en complexiteit van het bezwaar en de daarmee verband houdende werkbelasting, was volgens de heffingsambtenaar een wegingsfactor van 0,50 voldoende.

Ten aanzien van de hoorzitting merkt de heffingsambtenaar pas ter zitting op dat het bezoek van de gemachtigde op het gemeentehuis niet aangemerkt kan worden als een hoorzitting.

De rechtbank overweegt dat een hoorzitting voor belanghebbende van belang kan zijn om zijn standpunt ten aanzien van het bezwaar kenbaar te maken. Maar de rechtbank constateert ook dat het hoorzitting slechts vijf à tien minuten heeft geduurd. De gemachtigde van belanghebbende had immers bij aanvang van het gesprek aangegeven geen gebruik te willen maken van het recht te worden gehoord. Daar komt bij dat, als al sprake was geweest van een hoorzitting, dit niet zag op het bezwaarschrift van belanghebbende omdat dit niet aan de orde kwam op de eerste dag van de hoorzitting.

De rechtbank is van mening dat er in de bezwaarfase geen hoorzitting was in de zin van artikel 7:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. En dat er geen sprake was van een proceshandeling, die overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking kwam.

Het feit dat de heffingsambtenaar in eerste instantie wel sprak over een hoorzitting en pas ter zitting het standpunt innam dat geen sprake was van een hoorzitting, wordt door de rechtbank toegestaan. Het staat partijen namelijk vrij om gedurende de loop van het geschil in bezwaar en beroep nieuwe juridische stellingen in te nemen, tenzij de wederpartij daardoor in zijn processuele belangen wordt geschaad. Daar was volgens de rechtbank in dit geval geen sprake van.

De wegingsfactor die door de heffingsambtenaar op licht (0,50) was gesteld wordt door de rechtbank wel bijgesteld op gemiddeld (1). Het uitgangspunt voor de behandeling van een zaak in de bezwaarprocedure is dat een zaak gemiddeld is tenzij er bijzondere redenen zijn om hiervan af te wijken. Daarvan is in dit geval geen sprake.

Rb Noord-Nederland 29 januari 2015, ECLI:NL:RBNNE:2015:513

Actualiteiten overzicht

Maak kennis met onze specialisten

Bekijk ons team