Blog
De gemeente Den Haag onteigende een huurder van bedrijfsruimte. In artikel 42 Onteigeningswet is bepaald dat door de onteigenende partij aan de huurder een schadeloosstelling wordt betaald. Aan de huurder van bedrijfsruimte moet een volledige vergoeding van zijn bedrijfsschade worden voldaan.
De huurder had het huurgenot ingebracht in een vennootschap onder firma, die hij met een ander was aangegaan. De gemeente Den Haag voerde aan dat tot de door de huurder geleden schade niet de schade behoort die de vennootschap onder firma lijdt vanwege het niet meer ter beschikking staan van de gehuurde bedrijfsruimte, waarin een restaurant werd geëxploiteerd.
De rechtbank en de Hoge Raad gaan hier niet in mee. De rechtbank overweegt dat de billijkheid met zich meebrengt dat op de huurder de verplichting rust om de schade die de vennootschap lijdt, aan de vennootschap te vergoeden. Zijn schadeloosstelling bestaat daarom uit de volledige bedrijfsschade van de vennootschap onder firma.
De Hoge Raad wijst erop dat hij eerder, in een uitspraak d.d. 27 september 2013, heeft beslist dat een vader die om niet een deel van de door hem in eigendom bezeten bedrijfsruimte aan zijn beide zoons in gebruik had gegeven, ook de schade kan claimen die zijn zoons lijden. In een dergelijk geval rust op de vader/eigenaar de –morele- verplichting om de onteigeningsvergoeding in het niet-juridisch vormgegeven familieverband in te brengen.
Hier geldt hetzelfde: de huurder moet de hem toekomende schadevergoeding inbrengen in het vennootschapsverband. Dat betekent dat er voldoende oorzakelijk verband is tussen de onteigening en deze schadepost.
In dit soort situaties mag dus niet al te zeer worden beknibbeld op de schadevergoeding. Er wordt in het te onteigenen pand een bedrijf geëxploiteerd; omdat dit bedrijf door de onteigening moet worden gestaakt, moet er een vergoeding worden betaald, waarbij het er niet al te zeer toe doet hoe de zaak precies juridisch is vormgegeven.
HR 7 november 2014, www.rechtspraak.nl: ECLI:NL:HR:2014:3125
