Nieuwsbrief voor overheden
Een aanvullende zienswijze die is ingediend na het verstrijken van de termijn voor het indienen van zienswijzen moet nog wel worden meegenomen als ze ziet op hetzelfde besluitonderdeel waartegen de oorspronkelijke zienswijze is gericht, tenzij dit, gelet op de datum van indiening van de (aanvullende) zienswijze, niet meer in redelijkheid van het bestuursorgaan gevergd kan worden.
De minister van Infrastructuur en Milieu had een ontwerpbesluit tot het verlenen van een watervergunning ter inzage gelegd. Tot en met 28 augustus konden er zienswijzen worden ingediend tegen dit ontwerpbesluit. Binnen deze termijn diende de Vereniging Watersnood Herten een zienswijze in. Op 27 september diende de vereniging nog een aanvullende zienswijze in. De minister besloot de aanvullende zienswijze niet meer te betrekken bij de besluitvorming omdat deze na het verstrijken van de termijn was ingediend en betrekking had op andere onderwerpen dan de onderwerpen die in de oorspronkelijke zienswijze waren opgevoerd.
De rechtbank Oost-Brabant vernietigde op dit punt het besluit van de minister. Voor het overige verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond. De vereniging stelde hoger beroep in. De minister stelde incidenteel hoger beroep in tegen het onderdeel van de uitspraak over het buiten behandeling laten van de aanvullende zienswijze.
De Afdeling bekrachtigt de uitspraak van de rechtbank onder verwijzing naar een eerdere uitspraak van 24 augustus 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BR5653). Daarin oordeelde de Afdeling dat een aanvullende zienswijze die is ingediend buiten de termijn en die ziet op dezelfde besluitonderdelen die in de oorspronkelijke zienswijze zijn aangevoerd als een nadere motivering kan worden aangemerkt. Deze aanvullende zienswijze moet worden betrokken bij het te nemen besluit, tenzij dit, gelet op de datum van indiening, in redelijkheid niet van het bestuursorgaan kan worden gevergd, aldus de Afdeling.
In dit geval stelde de Afdeling vast dat de onderwerpen van de nadere zienswijze weliswaar andere waren dan in de oorspronkelijke zienswijze, maar dat de aanvullende zienswijze wel betrekking had op dezelfde besluitonderdelen. De aanvullende zienswijze was ingediend op 27 september terwijl het besluit op 24 november werd genomen. De Afdeling vond dat onder deze omstandigheden van de minister gevergd kon worden dat deze de aanvullende zienswijze bij de besluitvorming betrok.
ABRvS 30 november 2016, www.rechtspraak.nl: ECLI:NL:RVS:2016:3170
Door Jaap IJdema
"