Nieuwsbrief voor overheden
De aanleiding voor de uitspraak is als volgt. Door een brand is het bedrijfspand van vergunninghouder verwoest. Voor de her/nieuwbouw van het bedrijfspand is op grond van het omgevingsplan een OPA nodig, welke OPA door vergunninghouder is aangevraagd en door het college bij besluit van 3 mei 2024 is verleend. Vergunninghouder is op enig moment begonnen met de bouwwerkzaamheden.
Verzoekers zijn eigenaren van aangrenzende percelen/panden en hebben bedrijven in de directe omgeving van het perceel. Ook van hen is een aantal bedrijfspanden door de brand verwoest. Verzoekers hebben ook beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar waarin het college de vergunning in stand heeft gelaten.
Verzoekers voeren aan dat de vergunning geweigerd had moeten worden, omdat het bouwplan niet voldoet aan de beoordelingsregels voor een OPA. Zij voeren – samengevat – aan dat vergunninghouder het bedrijfspand in afwijking van de aanvraag zal gaan gebruiken voor bedrijfsactiviteiten die in een hogere milieucategorie vallen dan dat op grond van het omgevingsplan is toegestaan.
Het oordeel van de voorzieningenrechter
De voorzieningenrechter stelt voorop dat onder ‘oud recht’ in de rechtspraak de lijn werd gehanteerd dat het college bij de toetsing van een bouwplan aan het bestemmingsplan niet alleen diende te beoordelen of het bouwwerk overeenkomstig de bestemming zou worden gebruikt, maar ook of het bouwwerk met het oog op zodanig gebruik werd gebouwd. Wanneer redelijkerwijs viel aan te nemen dat het bouwwerk uitsluitend of mede gebruikt zou worden voor andere doeleinden dan die waarin de bestemming voorzag, dan moest het bouwwerk in strijd met de bestemming worden geacht. Uitgangspunt voor die beoordeling is het gebruik zoals omschreven in de vergunningaanvraag, tenzij redelijkerwijs valt aan te nemen dat het bouwwerk uitsluitend of mede voor andere doeleinden zal worden gebruikt. De voorzieningenrechter verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 16 oktober 2024, www.rechtspraak.nl: ECLI:NL:RVS:2024:4156.
De uitspraak van de voorzieningenrechter is voor de praktijk relevant omdat hij expliciet overweegt dat de onder het oude recht gehanteerde lijn onder de Omgevingswet moet worden voortgezet. In deze zaak oordeelt de voorzieningenrechter overigens dat geen aanleiding bestaat om voor de beoordeling van het gebruik van het bouwwerk af te wijken van het gebruik zoals in de aanvraag vermeld. Daarbij speelt een rol dat verzoekers reeds eerder om handhaving hadden verzocht van de gebruiksregels en dat verschillende toezichthouders toen geen overtredingen hebben geconstateerd.
Hoewel de Afdeling zich (nog) niet heeft uitgelaten over de beoordeling van een aanvraag om een OPA, kan op basis van deze uitspraak voorzichtig worden geconcludeerd dat ook voor de beoordeling van de aanvraag om een OPA voor het bouwen van een bouwwerk gekeken moet worden naar het voorgenomen gebruik van het bouwwerk, waarbij in beginsel moet worden uitgegaan van het gebruik zoals omschreven in de aanvraag.
Rb. Midden – Nederland 29 november 2024, www.rechtspraak.nl: ECLI:NL:RBMNE:2024:6497