Nieuwsbrief voor overheden

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers tegen de separate besluiten van het college burgemeester en wethouders van Maasdriel (hierna: het college) van 10 juli 2024. Het eerste besluit betreft een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit voor het tijdelijk wonen in de bedrijfsruimte. Het college wil aan een BOPA meewerken omdat de woning aan de voorzijde totaal wordt gerenoveerd, waardoor het onmogelijk is daar te wonen. Het tweede besluit is een afwijzing van een verzoek om handhavend op te treden tegen de bewoning van de bedrijfsruimte. Verzoekers hebben tegen deze besluiten bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen.

De vraag die de rechter diende te beantwoorden, was of het college de omgevingsvergunning op juiste gronden had verleend en of het terecht had geweigerd handhavend op te treden. Het college had bij de verlening van de vergunning aangegeven dat de belangen van omwonenden niet onevenredig zouden worden aangetast, maar de verzoekers voerden aan dat de situatie hun privacy en leefkwaliteit ernstig schond.

Evenwichtige toedeling van functies aan locaties

Onder de Omgevingswet moet een omgevingsvergunning voor een BOPA worden beoordeeld op basis van de "evenwichtige toedeling van functies aan locaties" op grond van artikel 8.0a lid 2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). Bij het verlenen van een vergunning moet zorgvuldig worden gekeken naar de belangen van betrokkenen en of de locatie geschikt is voor de beoogde functie.

De rechter bevestigde het punt van het college dat de bevoegdheid van het college beleidsruimte geeft om een belangenafweging te maken bij het afwijken van het omgevingsplan. Dit houdt in dat het college moet toetsen of de nadelige gevolgen van een vergunning disproportioneel zijn in verhouding tot de doelen die met de vergunning worden gediend. Hierbij hoort een uitgebreide weging van alle belangen, waaronder ook die van omwonenden.

Het oordeel van de rechter

In deze zaak stelde de voorzieningenrechter vast dat het college onvoldoende de belangen van de verzoekers had meegewogen. Het besluit was gebaseerd op de aanname dat omwonenden niet onevenredig zouden worden getroffen zonder dit goed te onderbouwen. Aangezien de privacy en leefomgeving van de verzoekers aanzienlijk werden aangetast, oordeelde de voorzieningenrechter dat de vergunning onvoldoende zorgvuldig was voorbereid en onvoldoende gemotiveerd. De enkele stelling in het bestreden besluit dat de belangen van derden niet onevenredig worden aangetast, zonder daarbij op de belangen van verzoekers in te gaan, is daartoe onvoldoende.

Daarnaast kwam de rechter tot het oordeel dat, doordat de vergunning werd geschorst, ook het besluit om niet handhavend op te treden geschorst moest worden. De vergunning kon nu niet meer als rechtmatige basis dienen om de afwijzing van het handhavingsverzoek te ondersteunen.

Deze uitspraak onderstreept het belang van een zorgvuldige afweging van alle belangen bij het afwijken van een omgevingsplan.

Rb Gelderland 14 oktober 2024, www.rechtspraak.nl: ECLI:NL:RBGEL:2024:6960.

 

Actualiteiten overzicht

Maak kennis met onze specialisten

Bekijk ons team