Nieuwsbrief voor overheden

Bij besluit van 12 december 2022 heeft de ombudsman vijf door betrokkene ingediende verzoeken om publieke informatie buiten behandeling gesteld en tevens bepaald maximaal twee Woo-verzoeken van betrokkene per maand in behandeling te zullen nemen. Die laatste maatregel wordt overigens nadien ingetrokken. Betrokkene heeft bezwaar, beroep en hoger beroep ingesteld tegen het besluit van 12 december 2022. Vervolgens heeft de Nationale ombudsman betrokkene bij besluit van 25 juli 2023 voor de duur van zes maanden geweigerd als gemachtigde. Deze weigering als gemachtigde is inmiddels tweemaal verlengd. Ook tegen het besluit van 25 juli 2023 heeft betrokkene bezwaar, beroep en hoger beroep ingesteld.

De Raad van State heeft de hoger beroepen gevoegd behandeld en in beide op dezelfde dag uitspraak gedaan.  

In de zaak over de buitenbehandelingstelling overweegt de Raad van State dat in artikel 4.6 van de Woo een zogenaamde antimisbruikbepaling is opgenomen. Volgens deze bepaling kan een bestuursorgaan een Woo-verzoek buiten behandeling stellen indien de verzoeker met het verzoek kennelijk een ander doel heeft dan het verkrijgen van publieke informatie of indien het verzoek geen bestuurlijke aangelegenheid betreft. De ombudsman had ter onderbouwing van het gestelde misbruik van recht naar voren gebracht dat betrokkene manipulerend en juridiserend gedrag vertoonde, en medewerkers van de ombudsman op onheuse wijze had bejegend. Betrokkene had hiermee kennelijk het doel om de afhandeling van Woo-verzoeken te bemoeilijken en zo een onevenredig beslag te leggen op de organisatie van de ombudsman. De Raad van State acht het beschreven gedrag van betrokkene voldoende aannemelijk gemaakt en oordeelt dat de beweegredenen voor dat gedrag –betrokkene had gesteld dat hij onderzoek deed naar het functioneren van de ombudsman- geen doorslaggevende betekenis toekomt. De Raad van State onderschrijft de buitenbehandelingstelling.

Hiernaast had de ombudsman betrokkene tevens geweigerd als gemachtigde. In artikel 2:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (‘Awb’) is bepaald dat een bestuursorgaan de bijstand of vertegenwoordiging door een persoon tegen wie ernstige bezwaren bestaan, kan weigeren. In haar uitspraken van 9 mei 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1585 en ECLI:NL:RVS:2018:1587) heeft de Raad van State overwogen dat van de bevoegdheid van artikel 2:2, eerste lid, Awb slechts in uitzonderlijke gevallen gebruik mag worden gemaakt. Er moeten ernstige bezwaren tegen de gemachtigde aan de orde zijn. Blijkens de parlementaire geschiedenis kunnen deze bezwaren van uiteenlopende aard zijn. Gedacht kan worden aan gevallen van evidente en ernstige ondeskundigheid van de gemachtigde of aan gemachtigden die herhaaldelijk de normale gang van zaken, eventueel met bedreiging van geweld, verstoren. Ook gevallen van misbruik van recht kunnen ernstige bezwaren tegen de gemachtigde vormen, maar niet reeds als in een incidenteel en op zichzelf staand geval misbruik van recht is gemaakt. 

Betrokkene voerde in dit verband aan dat hij al geruime tijd geen Woo-verzoeken meer had ingediend. Om die reden zou er geen sprake meer zijn van ernstige bezwaren die ten grondslag konden worden gelegd aan de weigering hem toe te laten als gemachtigde. De Raad van State overweegt hierover echter dat de ernstige bezwaren hier niet waren gelegen in het aantal Woo-verzoeken dat betrokkene indiende, maar in het manipulatieve en juridiserende gedrag van betrokkene. De Raad van State is van oordeel dat dit gedrag van betrokkene een structureel karakter heeft, waarbij de Raad van State de opstelling van betrokkene in de hogerberoepsprocedure in het oordeel meeneemt. 

De Raad van State verklaart de hoger beroepen van betrokkene ongegrond. 

Raad van State 13 november 2024, www.rechtspraak.nl, ECLI:NL:RVS:2024:4594 en ECLI:NL:RVS:2024:4595
 

Actualiteiten overzicht