Nieuwsbrief voor overheden
Een aanmaning waarin wordt aangekondigd dat bij niet betaling invorderingsmaatregelen genomen zullen worden, zonder te vermelden dat dit “op kosten van de schuldenaar” zal gebeuren, is geen aanmaning in de zin van artikel 4:112 Awb en heeft daarom geen stuitende werking.
In artikel 5:35 Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat de bevoegdheid tot invordering verjaart door verloop van een jaar nadat de dwangsom is verbeurd. Deze verjaring kan uitsluitend worden gestuit op de gronden genoemd in de artikelen 4:105 en 4:106 Awb.
Artikel 4:106 Awb bepaalt dat het bestuursorgaan de verjaring kan stuiten “door een aanmaning als bedoeld in artikel 4:112 Awb”.
Artikel 4:112 lid 1 Awb schrijft voor dat het bestuursorgaan de schuldenaar die in verzuim is aanmaant tot betaling binnen twee weken vanaf verzending van de aanmaning. Zonder deze aanmaning kan het bestuursorgaan niet overgaan tot het uitvaardigen van een dwangbevel. De wet verbiedt niet om een tweede aanmaning te versturen, maar is een tweede aanmaning ook “een aanmaning als bedoeld in artikel 4:112 Awb”? Komt aan een tweede aanmaning dus ook stuitende werking toe? De Afdeling oordeelde in haar uitspraak van 15 maart 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:667) dat dat inderdaad zo is.
Uit de jurisprudentie van de Afdeling valt echter ook af te leiden dat een aanmaning die niet aan alle eisen van artikel 4:112 Awb voldoet, geen “aanmaning als bedoeld in artikel 4:112 Awb” is. De Afdeling streek in haar uitspraak van 8 oktober 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:3603) nog met de hand over het hart bij een aanmaning waarin een betalingstermijn van acht dagen in plaats van de in artikel 4:112 lid 1 Awb voorgeschreven twee weken werd gegeven. Een dergelijk aanmaning heeft toch stuitende werking, zo oordeelde de Afdeling.
Minder coulant is de Afdeling bij het niet naleven van de eisen die in het derde lid van artikel 4:112 Awb staan vermeld. Die bepaling luidt:
“De aanmaning vermeldt dat bij niet tijdige betaling deze kan worden afgedwongen door op kosten van de schuldenaar uit te voeren invorderingsmaatregelen.”
De Afdeling oordeelde bij uitspraak van 22 juli 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2301) dat een aanmaning waarbij de mededeling van artikel 4:112 lid 3 Awb achterwege wordt gelaten niet “een aanmaning als bedoeld in artikel 4:112 Awb” is en dat daarom aan die aanmaning geen stuitende werking toekomt.
In de casus waarover de uitspraak van de rechtbank Amsterdam ging had het betreffende bestuursorgaan in de aanmaning wel vermeld dat bij niet tijdige betaling invorderingsmaatregelen zouden worden genomen, maar niet dat die maatregelen “op kosten van de schuldenaar” zouden worden genomen. De rechtbank oordeelt dat dit toch een zogenoemde constitutief vereiste is. Nu niet aan dit vereiste was voldaan, kon de aanmaning niet als “een aanmaning als bedoeld in artikel 4:112 Awb” worden beschouwd en kwam aan die aanmaning dus geen stuitende werking toe. Het gevolg was in deze zaak dat de bevoegdheid tot invordering was verjaard.
Een aanmaning is dus alleen “een aanmaning als bedoeld in artikel 4:112 Awb” als deze aan alle eisen voldoet die uit het derde lid van artikel 4:112 Awb volgen. Zo niet, dan heeft deze aanmaning geen stuitende werking.
Rb Amsterdam 4 juli 2017, www.rechtspraak.nl: ECLI:NL:RBAMS:2017:4677
Door Jaap IJdema
"