Nieuwsbrief voor overheden
Participatie onder de Omgevingswet
In artikel 7.4 van de Omgevingsregeling is een plicht opgenomen voor de aanvrager van een omgevingsvergunning om bij die aanvraag aan te geven of de aanvrager aan participatie heeft gedaan en zo ja, hoe de aanvrager aan participatie heeft gedaan en wat de resultaten daarvan zijn. Indien het antwoord op de eerste vraag ‘nee’ is mag het bevoegd gezag de vergunningsaanvraag niet weigeren, omdat er geen participatie is geweest. De bedoeling van artikel 7.4 Omgevingsregeling is alleen om de initiatiefnemer te stimuleren om na te denken over participatie. Hier is wel één uitzondering op. De gemeenteraad kan gevallen aanwijzen waarin participatie een verplicht aanvraagvereiste is. Dit kan alleen bij een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit waarvoor het college van burgemeester en wethouders bevoegd gezag is (artikel 16.55, lid 7 Omgevingswet). Als de aanvrager bij zo'n aangewezen geval niet of onvoldoende aan participatie heeft gedaan, kan het college de aanvraag buiten behandeling laten. Er is dan niet voldaan aan een wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag (artikel 4:5, lid 1, onder a, Algemene wet bestuursrecht (Awb)). Wel moet het college de aanvrager eerst de gelegenheid geven het gebrek te herstellen (artikel 4:5, lid 1, van de Awb).
De wetgever heeft niet bepaald wanneer er bij verplichte participatie sprake is van onvoldoende participatie. Wel heeft de wetgever in de toelichting bij het Omgevingsbesluit aangegeven dat voor de wijze waarop participatie plaats moet vinden, de specifieke kenmerken van het project of activiteit en de omgeving van belang zijn. Dit betekent dat bij een klein initiatief met weinig impact op de omgeving een beperkte vorm van participatie kan volstaan. In de uitspraak van 29 augustus 2025 oordeelde de voorzieningenrechter dus wel dat sprake is van onvoldoende participatie.
Wat was er aan de hand?
Een recreatiepark wilde tegenover het terrein een wadi (een met gras begroeide verlaging waar regenwater kan infiltreren) aanleggen. De vergunning hiervoor werd in juni 2025 verleend. Omwonenden, direct grenzend aan de locatie, maakten bezwaar en vroegen om een voorlopige voorziening. Zij vreesden onder meer voor aantasting van natuurwaarden, verlies van uitzicht, en overlast van ongedierte.
De voorzieningenrechter wees het verzoek toe: de omgevingsvergunning voor de wadi is geschorst totdat de rechtbank in de bodemzaak uitspraak doet. Belangrijk voor dit oordeel was dat het besluit van de gemeente op cruciale punten te onduidelijk en onvoldoende gemotiveerd was. Zo was niet helder vastgelegd waar de wadi precies zou komen, hoe diep deze zou worden en of een aanvullend (bindend) advies van de gemeenteraad vereist was.
Eén van bezwaargronden zag op participatie. De vergunninghouder had de omwonende slechts per brief geïnformeerd over het voornemen zonder hem vooraf echt te betrekken of ruimte te geven voor inbreng. De voorzieningenrechter benadrukte dat participatie méér is dan enkel informeren. Het gaat om het aangaan van het gesprek, het ophalen van zorgen en ideeën en het serieus nemen van signalen uit de omgeving. Participatie betekent niet dat iedereen moet instemmen met een plan, maar wel dat een serieuze poging moet worden gedaan om in dialoog te treden. In deze zaak was daarvan geen sprake en een goed gesprek, zoals de voorzieningenrechter dat noemt, is er nooit geweest.
De voorzieningenrechter trok hier echter geen harde juridische consequentie uit. Het ontbreken van participatie alleen was onvoldoende reden om de vergunning te schorsen.
Deze uitspraak illustreert dat participatie belangrijk is. Het draagt bij aan:
• Draagvlak en vertrouwen: door tijdig in gesprek te gaan met belanghebbenden, kunnen zorgen worden besproken en oplossingen worden gezocht;
• Betere besluiten: omwonenden kennen vaak de lokale omstandigheden het beste. Hun inbreng kan leiden tot slimmere en duurzamere keuzes.
• Voorkomen van procedures: als mensen zich gehoord voelen, is de kans kleiner dat zij bezwaar maken of naar de rechter stappen.
Rb. Oost-Brabant 29 augustus 2025, www.rechtspraak.nl: ECLI:NL:RBOBR:2025:5437.