Nieuwsbrief voor overheden

Bij besluit van 3 juni 2019 heeft de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport besloten tot invordering van de volgens hem door Silver verbeurde dwangsommen van €10.000,-. Aan Silver is bij besluit van 4 september 2018 een last onder dwangsom opgelegd, omdat niet is voldaan aan de in de artikelen 15 en 16 van de Wet toelating zorginstellingen (WTZi) en artikel 9, eerste lid, van de Regeling verslaglegging WTZi neergelegde verplichting om de Jaarverantwoording Zorg over verslagjaar 2017 (hierna: de Jaarverantwoording) voor 1 juni 2018 aan het Centraal Informatiepunt Beroepen Gezondheidszorg (CIBG) te verstrekken. Het besluit geeft eerst aan dat onder meer de controleverklaring of beoordelingsverklaring van een geregistreerd accountant ontbreekt en legt vervolgens de last op om alsnog volledig te voldoen aan de verplichting tot het aanleveren van de Jaarverantwoording.

Oordeel Afdeling
De minister heeft er terecht op gewezen dat van zorginstellingen mag worden verwacht dat zij op de hoogte zijn van de op hun rustende, uit de wet- en regelgeving voortvloeiende verplichtingen. Verder is van belang dat het besluit van 4 september 2018 waarbij de last is opgelegd, duidelijk vermeldde dat een accountantsverklaring ontbrak van een van de twee daar vermelde typen, niet zijnde een samenstellingsverklaring. Naar het oordeel van de Afdeling heeft Silver evenwel voldoende aannemelijk gemaakt dat, zij na indiening van de samenstellingsverklaring in de veronderstelling verkeerde dat, aan de last onder dwangsom was voldaan. Nu Silver pas ruim zes maanden na de indiening van de samenstellingsverklaring ervan op de hoogte is geraakt dat een andere verklaring had moeten worden ingediend, was zij op dat moment niet meer in de gelegenheid om de hoogte van de verbeurde dwangsommen te beperken.

Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat de gevolgen van het in deze zaak gerezen misverstand over de vraag of op 2 oktober 2018 wel of niet was voldaan aan de last, niet volledig bij Silver kan worden gelegd. Daarom acht de Afdeling in dit geval de invordering van de maximale dwangsommen van € 10.000,- onevenredig in verhouding tot de daarmee te dienen belangen. Naar het oordeel van de Afdeling had de minister om die reden gedeeltelijk moeten afzien van invordering van de verbeurde dwangsommen. De in te vorderen dwangsommen van € 10.000,- zullen worden gematigd met 50 procent.

ABRvS 20 januari 2021, www.rechtspraak.nl: ECLI:NL:RVS:2021:116

Door Rosalin Storm

Actualiteiten overzicht