Nieuwsbrief voor overheden

Als bij het bepalen van de hoogte van de dwangsom de “Leidraad handhavingsacties en begunstigingstermijnen” van Kenniscentrum Infomil als uitgangspunt wordt genomen, dan moeten de keuzes die in dat kader worden gemaakt worden gemotiveerd.

Bij het opleggen van een last onder dwangsom moet onder andere de hoogte van de dwangsom worden bepaald. Daarover bepaalt artikel 5:32b lid 3 Algemene wet bestuursrecht (Awb):

“De bedragen staan in redelijke verhouding tot de zwaarte van het geschonden belang en tot de beoogde werking van de dwangsom.”

Het is vaste jurisprudentie van de Afdeling (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2020:86) dat het opleggen van een dwangsom ten doel heeft de overtreder te bewegen tot naleving van de voor hem geldende regels en dat van de dwangsom een zodanige prikkel moet uitgaan, dat de opgelegde last wordt uitgevoerd zonder dat een dwangsom wordt verbeurd.

De bestuursrechter toetst echter terughoudend of de hoogte van de dwangsom voldoet aan artikel 5:32b lid 3 Awb. Het komt dus niet vaak voor dat een bestuursrechter een besluit vernietigt omdat de hoogte van de dwangsom niet voldoet aan artikel 5:32b lid 3 Awb. Soms gaat het echter toch mis, zoals in het geval van een eendenslachterij in Ermelo.

Deze eendenslachterij had zonder omgevingsvergunning een gasstation gebouwd en een ondergrondse gasleiding aangelegd. Dat leverde een overtreding op van artikel 2.1 lid 1 sub a en c Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

Op verzoek van een belanghebbende legde het college van burgemeester en wethouders van Ermelo een last onder dwangsom op en stelde het de dwangsom vast op een bedrag van € 1.500,- per week dat de last niet werd uitgevoerd met een maximum van € 9.000.

De verzoeker vond dit bedrag te laag en beklaagde zich hierover.

Het college voerde aan dat het bij het bepalen van de hoogte van de dwangsom de “Leidraad voor handhavingsacties en begunstigingstermijnen” van Infomil tot uitgangspunt had genomen.

In de Leidraad wordt voor wat betreft de hoogte van een dwangsom die is verbonden aan de last om een overtreding van artikel 2.1 lid 1 sub a Wabo ongedaan te maken een onderscheid gemaakt tussen een lichte, matige en ernstige overtreding. De Afdeling stelde vast dat het college de overtreding als matig had gekwalificeerd, maar dat een onderbouwing voor die kwalificatie ontbrak. Ook stelde de Afdeling vast dat in de Leidraad een maximum van 10 dwangsommen wordt genoemd en dat het college zonder onderbouwing hiervan was afgeweken door het maximum te bepalen op zes dwangsommen.

Op deze gronden oordeelde de Afdeling dat het college de hoogte van de dwangsom onvoldoende had gemotiveerd.

Deze uitspraak laat zien dat als een bestuursorgaan bij het bepalen van de hoogte van een dwangsom aansluiting zoekt bij de Leidraad van Infomil en in die leidraad de hoogte van de dwangsom afhankelijk is van de kwalificatie van de overtreding, de keuze voor de kwalificatie gemotiveerd moet worden. Wordt afgeweken van de leidraad, dan moet ook die afwijking worden gemotiveerd.

ABRvS 9 december 2020, www.rechtspraak.nl: ECLI:NL:RVS:2020:2908

Door Jaap IJdema

Actualiteiten overzicht