Nieuwsbrief voor overheden

Feiten en partijen

De zaak betrof een boete van € 11.600 die door het college was opgelegd aan een inwoonster van Amsterdam (hierna: appellante) wegens het verhuren van haar woning aan vijf toeristen via Airbnb, terwijl haar vergunning slechts verhuur aan maximaal vier toeristen toestond. De woning werd regelmatig aangeboden op Airbnb en de overtreding werd geconstateerd na online onderzoek door een toezichthouder in september 2020. De rechtbank Amsterdam had eerder geoordeeld dat de boete, gezien de beperkte ernst van de overtreding, te hoog was en matigde deze naar € 8.700. Appellante kon zich hier echter niet in vinden en ging in hoger beroep.

Juridisch kader en overwegingen

In hoger beroep stond centraal of het boeteregime uit de Huisvestingsverordening Amsterdam in strijd is met het evenredigheidsbeginsel, zoals bedoeld in artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Appellante voerde aan dat het regime geen onderscheid maakt tussen verschillende typen overtredingen, zoals het verschil tussen bedrijfsmatige en niet-bedrijfsmatige verhuur, of de ernst van de overtreding, wat volgens haar in strijd is met zowel nationaal als Europees recht.
De Afdeling stelde vast dat het boeteregime in Amsterdam weliswaar een zekere differentiatie kent, maar dat deze onvoldoende is. Het college differentieert bijvoorbeeld niet op het punt van bedrijfsmatige versus niet-bedrijfsmatige verhuur, noch houdt het rekening met de ernst of omvang van de specifieke overtreding. Dit gebrek aan differentiatie leidt ertoe dat zelfs een particulier die eenmalig de voorwaarden van vakantieverhuur overschrijdt, meteen wordt geconfronteerd met een hoge boete van € 11.600, zonder dat de ernst van de overtreding dit altijd rechtvaardigt.

Gevolgen van de uitspraak

De Afdeling heeft geoordeeld dat de boetetabel, zoals opgenomen in de Huisvestingsverordening Amsterdam, in strijd is met het evenredigheidsbeginsel en daarmee onverbindend is. Dit oordeel heeft verstrekkende gevolgen voor de wijze waarop het college boetes voor overtredingen van de vakantieverhuurregels oplegt. De Afdeling droeg de gemeente Amsterdam op om een nieuw, meer gedifferentieerd boeteregime op te stellen dat beter recht doet aan het evenredigheidsbeginsel.

Het hoger beroep van appellante is gegrond. De Afdeling heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd voor zover de boete is vastgesteld op € 8.700,-. De Afdeling zelf in de zaak voorzien en heeft de boete vastgesteld op € 2.900,-. Dit is een significant lagere boete dan oorspronkelijk door het college was opgelegd. De uitspraak benadrukt dat hoewel het belangrijk is om regels voor vakantieverhuur te handhaven, deze handhaving wel moet plaatsvinden binnen de kaders van een rechtvaardig en proportioneel boetestelsel.

ABRvS 21 augustus 2024, www.rechtspraak.nl: ECLI:NL:RVS:2024:3416
 

Actualiteiten overzicht

Maak kennis met onze specialisten

Bekijk ons team