Nieuwsbrief voor overheden

Het ambtenarenrecht kende nog het ontslag op ‘overige gronden’, dat in de praktijk werd ingevuld met verstoorde verhoudingen, onverenigbaarheid van karakters, een impasse in de werkrelatie of het ontbreken van perspectief op een zinvolle invulling van de aanstelling. De meeste rechtspositieregelingen gaven de ambtenaar die op deze gronden werden ontslagen aanspraak op een riante regeling, waaraan de Centrale Raad van Beroep sinds de uitspraken van 28 februari 2013 nog een “plus” toevoegde wanneer het ontstaan en voortbestaan van de reden voor het ontslag in overwegende mate aan de werkgever te wijten was.

Voor deze open categorie van gevallen moet het arbeidsrecht het echter doen met de zgn. g-grond ‘verstoorde arbeidsverhouding, zodanig dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren’. Het BW geeft de ontslagen overheidswerknemer nu aanspraak op uitbetaling van de opzegtermijn en een transitievergoeding, die in een cao kan worden aangevuld met een uitkering. En er bestaat nog de mogelijkheid dat de werkgever wordt veroordeeld tot betaling van een ‘billijke vergoeding’. Wat komt hier nog meer bij kijken? Een uitspraak van de kantonrechter Den Haag van 6 augustus 2020 voegt enkele wetenswaardigheden toe aan wat al bekend was over het genormaliseerde ambtenarenrecht.

De uitspraak ging over een ambtenaar die al bij een drietal ministeries had gewerkt. In 2016/2017 ontstonden er problemen in de arbeidsrelatie, die aanvankelijk nog konden worden teruggevoerd op een combinatie van ‘uitgekeken zijn’ op de functie, werkdruk, opleiding en coaching. Gaandeweg werkten deze problemen echter door in haar relatie met haar leidinggevende, hetgeen leidde tot opmerkingen over houding en gedrag. Er volgden gesprekken, mediation, ziekmeldingen, betrokkenheid van juristen en correspondentie over externe mobiliteit. In het voorjaar van 2020 besloot de werkgever tot indiening van een ontbindingsverzoek op de g-grond. Betrokkene verzette zich tegen deze ontbinding en vorderde een billijke vergoeding voor het geval de kantonrechter niettemin tot ontbinding zou overgaan.

In de uitspraak van 6 augustus 2020 overweegt de kantonrechter dat hier het bewijsrecht van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van toepassing is, tenzij de aard van de zaak zich ertegen verzet. Op grond van artikel 7:669, eerste en derde lid, van het BW en de Ontslagregeling van de minister van SZW van 23 april 2015 komt de kantonrechter tot het oordeel dat de feiten en omstandigheden een redelijke grond voor de ontbinding opleveren, waarbij geen rol speelt wie een verwijt treft. Herplaatsing is niet mogelijk binnen een redelijke termijn, zo oordeelt de kantonrechter.

Betrokkene komt in aanmerking voor een transitievergoeding, maar ontvangt geen billijke vergoeding omdat de casus niet als ‘uitzonderlijk geval’ heeft te gelden.

De uitspraak sluit af met een paar overwegingen die iets zeggen over de rechtsbescherming van betrokkene. Zo had zij in 2018 een vergoeding ontvangen voor door haar gemaakte studiekosten, waar wel voorwaarden aan waren verbonden. Aan die voorwaarden is niet voldaan en de werkgever gaf in 2020 te kennen de vergoeding te zullen terugvorderen. De kantonrechter overweegt in dit verband dat de voorwaarden die in 2018 aan de vergoeding waren verbonden, destijds niet zijn aangevochten in een bezwaar- en beroepsprocedure, zodat zij nu als rechtmatig hebben te gelden. De kantonrechter loopt ook niet vooruit op de keuzes die de werkgever bij de invordering nog moet maken. De studiekosten kunnen dan worden verrekend met het loon op de voet van artikel 7:632 BW, maar kunnen ook in mindering worden gebracht op de transitievergoeding op grond van het Besluit voorwaarden in mindering brengen kosten transitievergoeding. In elk geval voegt de mededeling dat de studiekosten worden teruggevorderd niets toe aan de reeds op grond van het BW bestaande wettelijke bevoegdheden van de werkgever, zo stelt de kantonrechter. Meer of andere rechtsbescherming tegen besluiten van de werkgever waartegen ooit bezwaar en/of beroep heeft opengestaan, biedt de kantonrechter dus niet.

Een ander twistpunt was de mededeling van de werkgever aan betrokkene dat zij met ingang van 1 april 2020 geen IKB-uren meer opbouwde. De kantonrechter overweegt dat de mededeling geen besluit in de zin van de Awb was (dat kon ook niet), maar een kennisgeving dat werkgever de toepasselijke algemeen verbindend verklaarde cao Rijk toepaste binnen de tussen partijen geldende arbeidsverhouding. “Er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld die –indien bewezen– de conclusie zouden kunnen rechtvaardigen dat SZW in dit geval heeft gehandeld in strijd met de wet, de cao Rijk of niet heeft gehandeld als een goed werkgever betaamt.”  Ook hier dus geen extra rechtsbescherming voor betrokkene. Discussie gesloten.

Kantonrechter Den Haag 6 augustus 2020, www.rechtspraak.nl, ECLI:NL:RBDHA:2020:8305

Door Bas de Moor

"

Actualiteiten overzicht