Nieuwsbrief voor overheden
In beide uitspraken ervaren appellanten (rook)overlast van het gebruik van de houtkachel door de buren. De handhavingsverzoeken van appellanten zijn afgewezen op basis van controles door een toezichthouder. In de uitspraak van 2 november jl. (ECLI:NL:RVS:2022:3137) is de afwijzing zelfs gebaseerd op één controle door een toezichthouder.
De colleges zijn van mening dat geen sprake is van overlast door het gebruik van de houtkachel, waardoor op voor de omgeving hinderlijke of schadelijke wijze rook, roet, walm of stof wordt verspreid, zoals bedoeld in artikel 7.22, aanhef en onder a, van het Bouwbesluit 2012.
In haar uitspraak van de Afdeling van 10 oktober 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:3295), heeft de Afdeling geoordeeld dat dit artikel een restbepaling is die door het bevoegd gezag kan worden toegepast indien sprake is van overmatige hinder. Uit artikel 7.22 van het Bouwbesluit 2012 vloeit alleen niet voort wanneer sprake is van overmatige hinder. Het is aan het college om dit in een concrete situatie vast te stellen.
Volgens de rechtbank Zeeland-West-Brabant in eerste aanleg van de uitspraak van de Afdeling van 2 november jl. (ECLI:NL:RVS:2022:3137) ontbreekt hierdoor het toetsingskader en kan overmatige rookhinder alleen worden vastgesteld als er evident sprake van is, bijvoorbeeld als het letterlijk zwart ziet van de rook.
De Afdeling heeft in beide uitspraken geoordeeld dat het besluit om niet handhavend op te treden tegen overlast van de houtkachels onzorgvuldig is voorbereid. De uitgevoerde onderzoeken zijn naar het oordeel van de Afdeling in haar uitspraak van 2 november jl. (ECLI:NL:RVS:2022:3140) onvolledig en doen geen recht aan de overlast die appellant ervaart. De controles hebben overdag plaatsgevonden toen de houtkachels niet in gebruik waren. De controles geven geen representatief beeld van de gevolgen van het gebruik van de houtkachels. Het college had volgens de Afdeling gerichter actie moeten ondernemen.
In de uitspraak van 2 november jl. (ECLI:NL:RVS:2022:3137) oordeelde de Afdeling ook dat het college meer onderzoek had moeten doen nu slechts eenmaal een toezichthouder ter plaatse is geweest om te ruiken of er sprake is van overmatige geurhinder van de houtkachel. De Afdeling draagt het college in beide zaken op een nieuw besluit op het bezwaar van appellant te nemen.
Naast de overmatige hinder hebben appellanten aangevoerd dat er sprake is van gezondheidsschade door het gebruik van de houtkachel. De Afdeling wijst dit argument af en verwijst naar een aantal eerdere uitspraken van de Afdeling, waarin is overwogen dat geen algemeen aanvaarde inzichten bestaan over beantwoording van de vraag of, en zo ja, onder welke omstandigheden en bij welke frequentie, rook afkomstig van gebruik van een houtkachel schade aan de mens toebrengt.
ABRvS 2 november 2022, www.rechtspraak.nl: ECLI:NL:RVS:2022:3137
ABRvS 2 november 2022, www.rechtspraak.nl: ECLI:NL:RVS:2022:3140
Door Anneloes Kester