Nieuwsbrief voor overheden
Een Belgische ondernemer wordt gelast het beroepsmatige gebruik van een Nederlandse woning als administratiekantoor te staken en gestaakt te houden. De Afdeling overweegt net als de rechtbank dat het bestemmingsplan niet aan het gebruik van de woning als administratiekantoor in de weg staat en dat het college dus niet bevoegd was om handhavend op te treden.
Planregels moeten doorgaans strikt worden uitgelegd. Wanneer de taalkundige uitleg van een planregel duidelijk is en niet voor meerdere uitleg vatbaar, dan moet van deze betekenis worden uitgegaan (zie de uitspraak van de Afdeling van 16 januari 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BC2090, r.o. 2.5). Aan de plantoelichting wordt pas toegekomen indien de bestemming en de bijbehorende voorschriften waaraan moet worden getoetst op zichzelf noch in samenhang duidelijk zijn (zie de uitspraak van de Afdeling van 29 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1805).
In het door de raad van de gemeente Bergen op Zoom in 2015 vastgestelde bestemmingsplan “Bergse Plaat / Binnenschelde 2015” zijn de voor ‘Wonen’ aangewezen gronden onder andere bestemd voor (a) wonen in een woning en (b) beroepsmatige en/of bedrijfsmatige activiteiten in het hoofdgebouw. In de gebruiksregels is opgenomen dat de gezamenlijke oppervlakte van beroepsmatige en/of bedrijfsmatige werkruimte in het hoofdgebouw niet meer mag bedragen dan 30% van het hoofdgebouw tot een maximum van 50 m2.
De Afdeling heeft overwogen dat de onder a en b genoemde onderdelen een alternatieve opsomming bevatten van het gebruik dat mag plaatsvinden op de gronden die de woonbestemming hebben. Uit de planregels volgt niet, zoals het college heeft betoogd, dat beroepsmatige activiteiten in het hoofdgebouw slechts toegestaan zijn als deze worden verricht in combinatie met permanente bewoning. Die verplichting volgt volgens de Afdeling ook niet uit de begripsomschrijving van woning. Hoewel daarin is opgenomen dat een woning een gebouw is dat dient voor de huisvesting van een huishouden, betekent dat niet dat dat gebruik ook moet worden gerealiseerd. De Afdeling legt uit dat een bestemmingsplan toelatingsplanologie betreft, waarbij geen verplichting bestaat tot het realiseren van een bestemming.
De Afdeling heeft ten aanzien van de gebruikte oppervlakte van de woning voor bedrijfsmatige doeleinden overwogen dat het college niet aannemelijk heeft gemaakt dat in dit geval de feitelijk gebruikte oppervlakte in strijd is met het bestemmingsplan. Het college was mede om die reden dus niet bevoegd om handhavend op te treden.
Het college had in deze zaak betoogd dat uit het samenstel van planregels volgt dat beroepsmatige activiteiten in het hoofdgebouw uitsluitend zijn toegestaan als het gebouw tevens gebruikt wordt als woning. Uit deze uitspraak blijkt dat het van belang is om voordat handhavend opgetreden wordt nog eens na te gaan hoe de Afdeling de te handhaven planregels zou uitleggen.
ABRvS 2 augustus 2017, www.rechtspraak.nl: ECLI:NL:RVS:2017:2069
Door Ad Schreijenberg
"