Nieuwsbrief voor overheden
In de kwestie die aanleiding was voor de uitspraak ging het om de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het intern verbouwen van een gedeelte van een bedrijfspand tot woning/bedrijfswoning. Bij primair besluit heeft het college de aanvraag afgewezen. Het daartegen door eiser gemaakte bezwaar is vervolgens ongegrond verklaard.
In beroep voert eiser aan dat het college met de weigering heeft miskend dat er in Nederland sprake is van een woningtekort. Volgens eiser mocht het college niet volstaan met de toetsing aan het gemeentelijk beleid.
De rechtbank stelt voorop dat een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit op grond van artikel 8.0a lid 2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving alleen wordt verleend met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. De rechtbank vervolgt dat het bestuursorgaan bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toekomende bevoegdheid om in afwijking van het omgevingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toekomt en dat het bestuursorgaan de betrokken belangen bij die beslissing moet afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een evenwichtige toedeling van functies aan locaties, maar beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht, of het voldoende is gemotiveerd en of de nadelige gevolgen van het besluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
De rechtbank oordeelt dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat wijziging van het gebruik van het bedrijfspand niet in overeenstemming is met een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Het college heeft die beslissing volgens de rechtbank ook voldoende gemotiveerd. In dit geval had het college bij de besluitvorming betrokken dat de gebruikswijziging niet paste binnen het historische bouwlint en dat de ontwikkeling geen maatschappelijke meerwaarde heeft. Het college heeft het initiatief getoetst aan het gemeentelijke beleid en geconcludeerd dat de ontwikkeling niet in dat beleid past. In beroep heeft eiser daar alleen tegenover gesteld dat in Nederland sprake is van een tekort aan woonruimte. Die stelling is onvoldoende om te concluderen dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de omgevingsvergunning niet te verlenen.
Deze uitspraak onderstreept dat het college beleidsruimte toekomt bij de vraag of sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. De intensiteit van de rechterlijke toets is terughoudend, net zoals onder ‘oud recht’ de toets aan het criterium van ‘goede ruimtelijke ordening’ zoals bedoeld in artikel 2.12 Wabo dat was.
Rb. Limburg, 20 mei 2025, www.rechtspraak.nl: ECLI:NL:RBLIM:2025:5129