Nieuwsbrief voor overheden
In een recente uitspraak legt de Centrale Raad nog eens uit welke regels gelden in een ambtelijk dienstverband voor de terugvordering door de werkgever van teveel betaalde bedragen . Interessant is ook de verandering die er op dit punt aankomt als de normalisering van de rechtspositie van ambtenaren een feit is.
Een ambtenaar van het Ministerie van Justitie en Veiligheid is met toepassing van de Regeling substantieel bezwarende functies in aanmerking gebracht voor een incidentele toelage. Het ging hierbij in zijn geval om een bedrag van ruim € 12.800,- bruto. Dit bedrag werd door zijn werkgever uitgekeerd onder vermelding van “compensatie SBF AOW-gat”. Met ingang van 1 april 2016 is het dienstverband van betrokkene beëindigd. Al in mei heeft betrokkene bericht gekregen dat hij teveel AOW-compensatie heeft ontvangen omdat een verkeerde rekenwijze is gehanteerd. Er is een bedrag van € 5.261,61 netto (resultaat van € 9.604,98 bruto) van hem teruggevorderd. De (gewezen) ambtenaar kwam tegen deze terugvordering in het geweer, maar vangt bot.
De Centrale Raad overweegt namelijk dat de minister bevoegd is tot terugvordering van de onverschuldigd betaalde compensatie op grond van artikel 116a van de Ambtenarenwet. Deze bevoegdheid is van discretionaire aard, zodat het gebruik ervan terughoudend moet worden getoetst. De Centrale Raad bevestigt zijn vaste jurisprudentie dat een besluit tot terugvordering niet in strijd mag komen met het rechtszekerheidsbeginsel en het beginsel van evenredige belangenafweging. Die beginselen brengen met zich mee dat kan worden teruggevorderd tot vijf jaar na de dag van uitbetaling, indien teveel is betaald door toedoen van de ambtenaar. Indien de bezoldiging niet door toedoen van de (gewezen) ambtenaar onverschuldigd is betaald, maar het hem wel redelijkerwijs duidelijk kon zijn dat hij teveel ontving, brengen deze beginselen mee dat het bestuursorgaan in het algemeen slechts gedurende een termijn van twee jaar na de dag van de uitbetaling gebruik kan maken van zijn bevoegdheid om terug te vorderen.
In deze zaak bestond discussie over de vraag of het betrokkene redelijkerwijs duidelijk kon zijn dat hij teveel toelage had ontvangen. De Centrale Raad stelt voorop dat in een situatie als deze van de ambtenaar een aanzienlijke mate van oplettendheid wordt verwacht bij het controleren van afrekeningen en specificaties van zijn bezoldiging. Mede in aanmerking genomen de hoogte van de uitbetaalde compensatie had van betrokkene mogen worden verwacht dat hij controleerde of hij op grond van de Regeling wel recht op de hem uitbetaalde compensatie had. Betrokkene stelde dat hij na zijn uitdiensttreding geen toegang meer had tot de interne informatieverstrekking, maar de Centrale Raad merkt hierover op dat betrokkene ook via openbare bronnen van de relevante informatie kennis had kunnen nemen. Betrokkene heeft niet aangetoond dat hij in maart 2016 contact heeft opgenomen met de uitvoerder van de Regeling, zoals hij had gesteld. Ook heeft hij niet aangetoond dat die uitvoerder hem toen de juistheid van de betaling heeft bevestigd. De ambtenaar vangt dus bot, en moet terugbetalen aan de minister.
Waarom is deze uitspraak nog meer interessant?
De uitvoering van terugvorderingsmaatregelen als deze gaat na de normalisering veranderen. Voor de niet genormaliseerde sectoren (Rechtspraak, Defensie etc.) blijft de situatie ongewijzigd en bestaat op grond van een bestuursrechtelijke bevoegdheid voor het bestuursorgaan de mogelijkheid om eenzijdig tot terugvordering over te gaan, waarna het aan de betrokkene is om daartegen rechtsmiddelen aan te wenden. Artikel 116a van de Ambtenarenwet keert echter niet terug in de Ambtenarenwet 2017. Voor de belangrijke overheidssectoren gemeenten, provincies, waterschappen en Rijk komt de bestuursrechtelijke bevoegdheid om terug te vorderen dus te vervallen. Welke mogelijkheden heeft de overheidswerkgever dan om teveel betaalde bedragen terug te krijgen? Voor het einde van de arbeidsovereenkomst kan het bedrag van hetgeen op het loon teveel is betaald worden verrekend met het uit te betalen loon op grond van artikel 7:632 lid 1, sub d van het Burgerlijk Wetboek (BW). Na het einde van het dienstverband bestaat voor de overheidswerkgever geen andere mogelijkheid dan om tegen de gewezen ambtenaar een vordering in te stellen op grond van artikel 6:203 BW. Nu zal over de vraag of er onverschuldigd is betaald vaak weinig discussie zijn. De uitkomst daarvan volgt immers uit de toepassing van wet- en regelgeving die in veel gevallen weinig ruimte laat voor interpretatieverschillen en ook niet veel beoordelingsruimte omvat. De procedure die de overheidswerkgever moet doorlopen om zijn geld terug te krijgen wordt echter wel omslachtiger. En het is ook de vraag hoe de burgerlijke rechters bij de toepassing van artikel 6:203 BW op teveel betaald loon van een ambtenaar zal omgaan met de jurisprudentie van de Centrale Raad met betrekking tot de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Op grond van artikel 3:1 van de Awb zijn de algemene beginselen van behoorlijk bestuur mede van toepassing op privaatrechtelijk handelen door de overheid, maar gaat de burgerlijke rechter bij de terugvordering van onverschuldigd betaald loon dan onderscheid maken tussen overheidswerkgevers en werkgevers in het bedrijfsleven? De normalisering roept dus veel nieuwe rechtsvragen op.
CRvB 9 mei 2018, www.rechtspraak.nl: ECLI:NL:CRVB:2018:1437
Door Bas de Moor
"