Nieuwsbrief voor overheden

De burgemeester van Gouda heeft op 7 juni 2019 een woning voor zes maanden gesloten, omdat in de slaapkamer van de minderjarige zoon van de bewoonster 49 gram hennep, 86 XTC pillen, enkele steekwapens en vuurwerk werden aangetroffen.

De rechtbank Den Haag heeft in een uitspraak van 15 april 2021 overwogen dat de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten en dat de burgemeester terecht van deze bevoegdheid gebruik heeft gemaakt. De rechtbank heeft daarbij geoordeeld dat de omstandigheden dat er geen feitelijke handel in de woning is geconstateerd of overlast in de buurt en dat er geen loop was naar de woning, niet afdoen aan de noodzaak tot sluiting.

Net als de rechtbank heeft de Afdeling in de uitspraak van 1 maart 2023 de bevoegdheid van de burgemeester behandeld en vervolgens de vraag of de burgemeester van zijn bevoegdheid gebruik kon maken.

De bevoegdheid van de burgemeester wordt beoordeeld aan de hand van de onder meer in een uitspraak van de Afdeling van 2 november 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3149) neergelegde vaste jurisprudentielijn dat bij het aantreffen van een handelshoeveelheid drugs de bevoegdheid om te sluiten in beginsel gegeven is. Door de hoeveelheden aangetroffen drugs staat dat in dit geval niet ter discussie. Voor een positief antwoord op de bevoegdheidsvraag maakt het naar de huidige rechtspraak, anders dan voorheen (vgl. ABRvS 30 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2327), niet meer uit of er daadwerkelijk sprake was van feitelijke handel of een loop naar de woning. Dat soort zaken komt pas aan de orde bij de beoordeling of de sluiting in dit geval noodzakelijk was. Bij de evenredigheidstoets dus.

De evenredigheidstoets bij woningsluitingen wordt, zoals de Afdeling in rechtsoverweging 6 van de uitspraak van 1 maart 2023 nog eens heeft overwogen, gekaderd door de zogenoemde overzichtsuitspraak van 28 augustus 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2912) en de daarop voortbordurende uitspraak van 6 juli 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1911).

Als er geen of weinig aanwijzingen zijn van feitelijke handel, zal de burgemeester nader moeten onderbouwen waarom daarvan wel sprake was. Slaagt hij daarin niet, dan is een sluiting van meer dan zes maanden gelet op de hiervoor genoemde rechtspraak in beginsel onevenredig. Andere omstandigheden kunnen de noodzaak van een (langere) sluiting in afwijking hiervan toch rechtvaardigen. In dit geval heeft de Afdeling de ligging in een voor drugscriminaliteit kwetsbare wijk, waar eerder andere woningen werden gesloten, en het aantreffen van harddrugs, als verzwarende omstandigheden aangemerkt. De noodzaak van de sluiting kon door deze omstandigheden worden gerechtvaardigd, ondanks de kennelijke afwezigheid van feitelijke handel. 

Tot slot heeft de Afdeling de evenwichtigheid van de sluiting beoordeeld. De Afdeling komt daarbij op grond van de volgende feiten en omstandigheden tot de conclusie dat de sluiting onevenwichtig was:
-    de moeder was niet op de hoogte van de aanwezigheid van drugs op de slaapkamer van haar zoon;
-    jeugdhulpverleners ontraden de sluiting omdat die niet in het belang van de hulp aan de zoon zou zijn;
-    de moeder kwam op de zwarte lijst te staan van de woningbouwcorporatie. Alleen omdat zij geluk had, heeft zij toch een andere woning kunnen krijgen.

Van de eerste omstandigheid valt – conform vaste rechtspraak - te betogen dat de moeder wellicht niet op de hoogte was van de aanwezigheid van de drugs, maar daar toch in ieder geval van de op de hoogte geacht moest worden. De derde omstandigheid kan m.i. niet doorslaggevend zijn voor het aannemen van onevenwichtigheid, omdat die gelegen zou zijn in het ontbreken van vervangende woonruimte terwijl nu juist woonruimte gevonden was. Dat daar geluk voor nodig was, doet daar niet aan af. Dan blijft de tweede omstandigheid over: het negatieve advies van de jeugdhulpverleners. Dat advies heeft de burgemeester kennelijk in zijn besluitvorming betrokken, maar in zijn belangenafweging niet van doorslaggevend belang geacht. Waarom de Afdeling het advies wel van doorslaggevend belang acht, blijkt niet uit de uitspraak. Los daarvan is het leed al geschied, de feitelijke sluiting is immers al lang en breed achter de rug.

Deze uitspraak schetst nog eens scherp de toetsingskaders voor de bevoegdheid van de burgemeester om een woning te sluiten en voor het gebruik van deze bevoegdheid. Tegelijkertijd laat de uitspraak zien dat zeer specifieke omstandigheden (nog steeds) bepalend kunnen zijn voor de uitkomst van een procedure over een woningsluiting. Voor de burgemeester blijft het zaak om zoveel mogelijk omstandigheden op te werpen die de woningsluiting kunnen dragen en om door de overtreder opgeworpen omstandigheden zoveel mogelijk gemotiveerd te ontkrachten. 

ABRvS 1 maart 2023, www.rechtspraak.nl: ECLI:NL:RVS:2023:823

Door Jaap IJdema

Actualiteiten overzicht

Maak kennis met onze specialisten

Bekijk ons team