Nieuwsbrief voor overheden

Bij besluit van 13 december 2018 heeft het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente (hierna: het college) betrokkene* met ingang van 22 augustus 2018 ambtshalve uitgeschreven als ingezetene uit de basisregistratie personen (hierna: brp). Betrokkene stond in de brp ingeschreven met een adres in Markelo. Op 28 mei 2018 heeft het college de op dit adres aanwezige recreatiewoning en bijgebouwen laten verwijderen. Betrokkene heeft bij het college geen aangifte gedaan van een nieuw adres. Het college heeft ambtshalve in de brp geregistreerd dat het adres van betrokkene onbekend is.

Oordeel Afdeling
In de brp kan een ingezetene worden ingeschreven op een woonadres of, indien dat ontbreekt, op een briefadres. In artikel 2.22 van de Wet brp is bepaald wanneer het college iemand ambtshalve moet uitschrijven als ingezetene uit de brp. Er zijn drie voorwaarden: i) de ingezetene kan niet worden bereikt, ii) van hem is geen aangifte van wijziging van adres of van vertrek ontvangen en iii) na gedegen onderzoek kunnen geen gegevens over hem worden achterhaald over het verblijf in Nederland, het vertrek uit Nederland en het volgende verblijf buiten Nederland. Het geschil gaat niet over voorwaarde ii, nu vaststaat dat betrokkene geen aangifte heeft gedaan.

Betrokkene heeft in reactie op het voornemen van het college en ook daarna laten weten dat hij op het adres in Markelo wil blijven wonen. Door de ontruiming van het perceel op dat adres was het echter feitelijk niet meer mogelijk om daar te wonen. Toezichthouders van de gemeente hebben diverse keren een bezoek gebracht aan het perceel en hebben betrokkene toen ook niet aangetroffen. Betrokkene stelt dat hij steeds heeft gezegd dat hij verschillende verblijfplaatsen had. Uit de stukken blijkt niet dat hij dit heeft geconcretiseerd, bijvoorbeeld door specifieke adressen te noemen. Betrokkene heeft het college dus geen aanknopingspunten gegeven om te onderzoeken of hij op een bepaald adres woonde. Op zichzelf is juist dat het college verplicht is om, voordat het iemand uitschrijft als ingezetene, gedegen onderzoek te doen naar de verblijfplaats van die persoon. Die verplichting is er niet alleen als de betrokken persoon zelf aanknopingspunten geeft voor onderzoek. Als het college echter in het geheel geen aanwijzingen heeft over de plaats waar iemand verblijft, is het niet mogelijk om daarnaar onderzoek te doen. Die situatie deed zich in dit geval voor. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat het college bij gebrek aan aanknopingspunten geen onderzoek behoefde te doen naar een ander adres van betrokkene.

Hoewel het college betrokkene per e-mail en telefoon kon bereiken, heeft de rechtbank terecht overwogen dat hij niet kon worden bereikt in de zin van artikel 2.22, eerste lid, van de Wet brp. Voor de toepassing van die bepaling moet het college immers weten waar iemand verblijft. Als iemand desgevraagd geen verblijfplaats kenbaar wil maken, is hij in zoverre onbereikbaar. De rechtbank heeft op dit punt terecht verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 6 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:354. Dat de feiten en omstandigheden in die zaak anders waren, laat onverlet dat ook die zaak ging over iemand die desgevraagd niet duidelijk maakte waar hij verbleef.

Op grond van artikel 2.23 van de Wet brp kan een briefadres alleen in de brp worden geregistreerd als een woonadres ontbreekt. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college geen briefadres hoefde te registreren, aangezien betrokkene stelde dat hij een woonadres had, hoewel hij niet kenbaar maakte welk adres dat was. Los hiervan was ook niet voldaan aan de vereisten voor registratie van een briefadres. In de Wet brp is een briefadres het adres waar voor betrokkene bestemde geschriften in ontvangst worden genomen. Dat op het adres in Markelo nog een brievenbus stond, betekent niet dat op dit adres geschriften in ontvangst konden worden genomen. Er verbleef immers niemand meer structureel op dit adres. Het af en toe legen van de brievenbus kan niet worden gelijkgesteld met het in ontvangst nemen van geschriften. Dat ook de gemeente nog post naar dat adres verstuurde, is omdat geen ander adres van betrokkene bekend was. In dat geval wordt het laatst bekende adres gebruikt. Verder kan uit de stukken niet worden afgeleid dat betrokkene heeft laten weten dat hij bij zijn dochter in Almere verbleef. Er was voor het college dan ook geen aanleiding om te onderzoeken of het adres van de dochter van betrokkene als zijn briefadres kon worden geregistreerd.

De conclusie is dat de rechtbank met juistheid heeft overwogen dat het college terecht in de brp heeft geregistreerd dat betrokkene is vertrokken met onbekende bestemming en hem aldus heeft uitgeschreven als ingezetene.

* Op de zitting van de Afdeling is meegedeeld dat betrokkene in september 2020 is overleden. Appellante, de echtgenote van betrokkene, heeft laten weten dat zij als erfgename de procedure wil voortzetten. Zij heeft tot op zekere hoogte aannemelijk gemaakt dat betrokkene door de uitschrijving als ingezetene schade heeft geleden, die zij alsnog wil verhalen. Zij heeft daarom belang bij inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep.

ABRvS 13 januari 2021, www.rechtspraak.nl: ECLI:NL:RVS:2021:59

Door Rosalin Storm

Actualiteiten overzicht