Nieuwsbrief voor overheden

Het bedrijf HorseStables exploiteert een timmerbedrijf voor paardenstallen. Dit is volgens het college in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Het college heeft HorseStables op enig moment een tijdelijke omgevingsvergunning verleend, die het haar tot 1 maart 2022 toestond om het timmerbedrijf op het perceel uit te oefenen. Bij een controle op 5 september 2022 is gebleken dat HorseStables ook na die datum haar activiteiten op het perceel heeft voortgezet. Het college heeft HorseStables gelast de activiteiten van het timmerbedrijf op het perceel te beëindigen.

HorseStables voert aan dat de rechtbank onterecht heeft geoordeeld dat zij geen geslaagd beroep kon doen op het vertrouwensbeginsel. Zij betoogt dat haar door het college diverse toezeggingen zijn gedaan, op grond waarvan zij gerechtvaardigd vertrouwen mocht ontlenen aan het feit dat het college de timmeractiviteiten op het perceel permanent zou toestaan. Hierbij verwijst zij naar een brief van het college van 2 juli 2020 en de aan haar verstrekte tijdelijke omgevingsvergunning.

In de brief van het college van 2 juli 2020 was onder meer opgenomen dat het college in principe wilde meewerken aan het verzoek voor het vestigen van een timmerbedrijf voor paardenstallen, maar onder voorwaarden dat het gebruik binnen de bestaande gebouwen plaatsvindt en binnen de 800 m2 van de aanduiding van de specifieke vorm van nevenactiviteit blijft.

Voor het juridisch mogelijk maken van deze activiteit waren twee mogelijkheden genoemd: 1) HorseStables kan een aanvraag indienen voor een tijdelijke omgevingsvergunning voor een periode van 10 jaar of, 2) HorseStables kan een herziening van het bestemmingsplan aanvragen, waardoor het gebruik definitief wordt toegestaan in het bestemmingsplan. In deze procedure moest nog wel worden aangetoond dat het verzoek planologisch en ruimtelijk haalbaar en acceptabel is. 

Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is het vereist dat HorseStables aannemelijk maakt dat het college toezeggingen heeft gedaan of andere uitlatingen heeft verricht waaruit zij redelijkerwijs kon en mocht afleiden dat het college niet handhavend zou optreden tegen de overtreding van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Uit de brief van 2 juli 2020 kan dat niet worden afgeleid. In deze brief wordt aangegeven dat het college in principe wilde meewerken aan het mogelijk maken van het gebruik van het perceel voor het timmerbedrijf van HorseStables, maar niet dat deze welwillende houding onvoorwaardelijk zou resulteren in een positieve uitkomst voor HorseStables. Het is namelijk noodzakelijk dat een procedure wordt doorlopen voor herziening van het bestemmingsplan of verlening van een omgevingsvergunning, waarbij nog moet worden aangetoond dat het verzoek planologisch en ruimtelijk haalbaar en acceptabel is. Gezien deze voorbehouden in de brief, alsmede het vooruitzicht van een procedure met een onzeker resultaat, kon en mocht HorseStables redelijkerwijs niet concluderen dat het college zou afzien van handhavend optreden indien zij in strijd met het bestemmingsplan zou starten met het timmerbedrijf.

Daarnaast kan uit de eerder verleende tijdelijke omgevingsvergunning niet worden afgeleid dat het college niet handhavend zou optreden tegen de timmeractiviteiten van HorseStables. Het feit dat het college de tijdelijke omgevingsvergunning had verleend, rechtvaardigde niet de veronderstelling dat het college zijn bevoegdheid om handhavend op te treden na afloop van de vergunningstermijn niet zou uitoefenen. Bovendien staat expliciet vermeld in de vergunning dat het pand en de gronden na 1 maart 2022 in overeenstemming met het bestemmingsplan dienen te worden gebruikt.

De Afdeling oordeelde ten slotte dat ook geen concreet zicht op legalisatie bestond en dat ook het beroep op het evenredigheidsbeginsel niet kon slagen. 

ABRvS 3 april 2024, www.rechtsraaak.nl: ECLI:NL:RVS:2024:1396 

Actualiteiten overzicht

Maak kennis met onze specialisten

Bekijk ons team