Blog

In een recente uitspraak van de Centrale Raad van 24 december 2014 oordeelde de Raad over de vraag of een tijdelijke aanstelling omgezet diende te worden in een vaste aanstelling.

De gemeente Albrandswaard had bij besluit van 16 november 2010 aan appellant een tijdelijke aanstelling bij wijze van proef verleend. Het betrof een functie als Receptiemedewerker Publiekszaken voor de periode van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011. Het college had reeds in januari 2011 de intentie uitgesproken om de tijdelijke aanstelling om te zetten in een vaste aanstelling.

In september 2011 heeft het college appellant echter meegedeeld dat de vaste aanstelling niet omgezet zou worden in een vaste aanstelling. Appellant maakte tegen dit besluit bezwaar. Het college gaf als reden voor het besluit om toch niet met appellant verder te gaan niet alleen het onvoldoende functioneren van appellant, maar ook dat noodzakelijke bezuinigingen een rol speelde.

De rechtbank oordeelde dat het onvoldoende functioneren van de ambtenaar geen reden was om de tijdelijke aanstelling niet om te zetten in een vaste aanstelling. Dit was namelijk niet gebleken. Het doorvoeren van bezuinigingen kon wel een reden zijn om appellant geen vaste aanstelling te geven

.

Appellant ging in hoger beroep bij de Raad en was van mening dat, nu er geen blijk was van onvoldoende functioneren, er niets in de weg stond om hem een vaste aanstelling te verlenen. Tevens meende appellant dat het college het niet verlenen van een vaste aanstelling niet had mogen voorzien van een nieuwe grondslag.

De Raad oordeelde dat indien een ambtenaar voldoende functioneert er toch sprake kan zijn van gronden om geen vaste aanstelling te verlenen. Er moet dan sprake zijn bijzondere omstandigheden van gewichtige aard. Deze bijzondere omstandigheid kan zijn de noodzaak tot het treffen van bezuinigingsmaatregelen. De Raad verwijst hierbij naar een uitspraak van 2 april 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BI0637.

Ten aanzien van het argument van appellant over de nieuwe grondslag van het college, oordeelde de Raad eveneens negatief voor appellant. In het kader van een bestuurlijke heroverweging heeft het college de bevoegdheid om een besluit van een nieuwe of aanvullende motivering te voorzien. Dit volgt immers uit de bestuurlijke heroverweging die het college toekomt.

Het argument van appellant dat de gebruikte bezuinigingsgrond te algemeen was trof ook geen doel. Uit de programmabegroting 2012-2015 bleek namelijk dat op het KlantContactCentrum (waar appellant werkzaam was) een reductie van de personeelsinzet moest plaatsvinden van 2 fte naar 1 fte. Door appellant geen vaste aanstelling te verlenen was dit gerealiseerd.

Centrale Raad van Beroep 24 december 2014, www.rechtspraak.nl: ECLI:NL:CRVB:2014:4417

Actualiteiten overzicht

Maak kennis met onze specialisten

Bekijk ons team