Blog

Kentekenparkeren niet strijdig met privacy

Het 'ouderwets' kopen van een kaartje bij een parkeerautomaat om parkeerbelasting te voldoen is in veel gemeenten verleden tijd. Veel gemeenten maken gebruik van kentekenparkeren waarbij een belastingplichtige zijn kenteken moet invoeren bij een parkeermeter om de belasting te kunnen voldoen. Maar is deze wijze van belastingheffing geen ongeoorloofde inbreuk op de privacy? In een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland kwam deze vraag aan de orde.

Belanghebbende stelde bij de rechtbank dat hij de parkeerbelasting niet had voldaan omdat hij bij het betalen van deze parkeerbelasting een kenteken moest invoeren. Dit zou volgens belanghebbende een inbreuk opleveren op de hem toekomende privacy. Daarnaast stelde belanghebbende dat er op nabije afstand (15 meter) geen parkeermeter aanwezig was.

Op grond van artikel 234, tweede lid, van de Gemeentewet, dient de parkeerbelasting bij aanvang van het parkeren te worden voldaan door het in werking stellen van een parkeermeter of op de daartoe bestemde wijze en met inachtneming van de door het college van burgemeester en wethouders gegeven voorschriften. Het college van de gemeente Amsterdam had op grond van het Uitvoerings- en Aanwijzingsbesluit en de Parkeerverordening bepaald dat bij voldoening van de parkeerbelasting het kenteken opgegeven moest worden. Juist dit was volgens belanghebbende een inbreuk op zijn privacy omdat hem gevraagd werd naar het kenteken.

De heffingsambtenaar verweerde zich bij de rechtbank door te stellen dat het kentekenparkeren vele praktische voordelen heeft. Zo kan de controle plaatsvinden door een scanauto in plaats van de handmatige arbeidsintensieve parkeercontrole. Dit zou een aanzienlijke besparing opleveren van de heffingskosten waarmee een stijging van de parkeertarieven voorkomen kan worden. Maar ook uit het oogpunt van fraudebestrijding is het kentekenparkeren gunstig. Zo kunnen parkeerders niet meer gebruik maken van een door een andere parkeerder gekocht kaartje en zou de 'handel' in kaartjes voorkomen kunnen worden.

De rechtbank was van mening dat het kentekenparkeren geen strijd oplevert met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Ingevolge artikel 8 EVRM heeft een ieder recht op respect voor het privéleven. Inmenging van overheidswege in de uitoefening van dit recht is toegestaan voor zover bij de wet voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk in het belang van, onder andere, het economisch welzijn van een land.

Nu economisch welzijn gediend is met het heffen van parkeerbelasting en de heffing van parkeerbelasting zijn grondslag vindt in een wet in formele zin, is enige inbreuk op het privéleven van een kentekenhouder gerechtvaardigd.

De efficiencyvoordelen zoals het heffen van belasting tegen lagere kosten en het bestrijden van fraude (handel in parkeerkaartjes) rechtvaardigt enige inbreuk op de privacy. De rechtbank acht het daarbij van belang dat de kentekengegevens slechts tot een persoon herleidbaar zijn als geen parkeerbelasting is voldaan. Als parkeerbelasting wordt voldaan is dat niet het geval.

Ook acht de rechtbank het kentekenparkeren niet strijdig met de Wet bescherming persoonsgegevens. Op basis van deze wet mag de heffingsambtenaar persoonsgegevens (zoals het kenteken) verwerken in het kader van belastingheffing. Daar komt bij dat, behoudens bezwaar- en beroepsprocedures, de kentekengegevens 13 weken na verwerking vernietigd worden.

Ten aanzien van het argument van belanghebbende dat er in de nabije omgeving geen parkeermeter aanwezig was, verwijst de rechtbank naar een arrest van de Hoge Raad van 18 april 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7497. In die zaak ging het om een afstand van 250 meter tussen de parkeerplaats en de parkeerautomaat, hetgeen niets afdeed aan de bevoegdheid om parkeerbelasting te heffen. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende niet in een situatie verkeerde waarbij het onmogelijk was om op gepaste wijze aan zijn betaalverplichting te voldoen.

Geen kenteken invoeren maar wel parkeerbelasting betalen

In bovengenoemde zaak koos belanghebbende er bewust voor om geen parkeerbelasting te voldoen. Dit zou volgens hem strijdig zijn met zijn privacy. Maar wat is het gevolg als belanghebbende wel parkeerbelasting wil betalen maar zijn kenteken niet (of onjuist) invoert?

In een recente uitspraak oordeelde de rechtbank Amsterdam hierover. Belanghebbende had wel parkeerbelasting voldaan maar weigerde bij de aangifte zijn kenteken in te voeren omdat de registratie en de opslag van het kenteken strijdig zou zijn met artikel 8 EVRM. Belanghebbende stelde zich op het standpunt dat parkeerders in de gelegenheid moeten worden gesteld om belasting te voldoen zonder een registratie van aan hen te koppelen privégegevens.

Belanghebbende had bewijs ter onderbouwing van zijn stelling dat hij wel parkeerbelasting had betaald, maar de heffingsambtenaar was van mening dat niet was voldaan aan de belastingplicht omdat belanghebbende het kenteken van het voertuig niet had ingevoerd. Volgens de Parkeerverordening diende belanghebbende namelijk zijn kenteken in te voeren omdat anders geen sprake zou zijn van een rechtsgeldige betaling van parkeerbelasting. Verder was de heffingsambtenaar van mening dat uit het betaalbewijs niet viel te herleiden dat voor de geparkeerde auto parkeerbelasting was voldaan.

De rechtbank volgt de heffingsambtenaar niet in deze stelling. Aan het niet naleven van het voorschrift kan niet het rechtsgevolg verbonden worden dat niet rechtsgeldig is betaald. Als het kenteken van de auto waarmee wordt geparkeerd niet, niet volledig of onjuist ingevoerd wordt, doet dit niets af aan het in artikel 20 Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) neergelegde beginsel dat ter zake van een belasting die op aangifte moet worden voldaan, uitsluitend kan worden nageheven als die belasting niet is betaald. Indien de voorwaarde van invoering van het kenteken zo moet worden opgevat dat parkeren zonder juiste invoering van het kenteken betekent dat sprake is van parkeren zonder dat de verschuldigde belasting is betaald, zou dat meebrengen dat dit in strijd is met artikel 20 Awr.

De rechtbank gaat vervolgens in op de bewijsleer. De bewijslast dat de verschuldigde parkeerbelasting niet is voldaan rust in eerste instantie op de heffingsambtenaar, maar de belastingplichtige heeft de mogelijkheid om tegenbewijs te leveren. In deze zaak heeft belanghebbende tegenbewijs geleverd en een betaalbewijs overgelegd. De rechter heeft vervolgens de vrijheid om aan dit tegenbewijs de waarde toe te kennen die hem goeddunkt. De rechtbank acht het in dit geval aannemelijk dat belanghebbende de parkeerbelasting heeft voldaan. Omdat de rechtbank de uitspraak op het bezwaar vernietigde kwam het niet toe aan de grieven die zagen op de bescherming van het privéleven.

Rb Noord-Holland 15 december 2014, www.rechtspraak.nl: ECLI:NL:RBNH:2014:11715

Rb Amsterdam 30 januari 2015, www.rechtspraak.nl: ECLI:NL:RBAMS:2015:358

Actualiteiten overzicht

Maak kennis met onze specialisten

Bekijk ons team