Blog
De tuin en de woning van een vrouw werden door het college van burgemeester en wethouders aangewezen als plaatsen waar het verboden is honden van een bepaald ras, zoals betrokken bij een bijtincident, of vergelijkbare honden aanwezig te hebben. Dit verbod hield geen stand. Het college is op grond van de APV-bepaling waar het besluit op gebaseerd was niet bevoegd om een dergelijk verbod op te leggen.
Op 10 april 2015 hebben twee honden een postbode meerdere keren gebeten en zeer ernstig verwond. Ook de eigenaresse van de honden en een buurman werden gebeten. Een dierenarts heeft deze twee honden na het incident ter plaatse laten inslapen. Een derde hond van de vrouw werd in beslag genomen. Korte tijd later heeft de vrouw onderdak geboden aan een pup van één van de honden die bij het bijtincident betrokken waren.
Het college heeft na herhaalde meldingen over overlast van de honden besloten om de tuin en de woning aan te wijzen als plaatsen waar het verboden is om dit type honden, of vergelijkbare honden, aanwezig te hebben.
De vrouw heeft zich hiertegen verzet door aan te voeren dat de plaatsaanwijzing niet alleen de tuin maar ook haar woning betreft. Dat duidt er volgens haar op dat de aanwijzing niet heeft plaatsgevonden vanwege bepaalde eigenschappen van de aangewezen plaats, maar een persoonsgebonden aanwijzing betreft.
Het APV-artikel waar het college zich in de besluitvorming op heeft gebaseerd is blijkens de toelichting bedoeld om een concretiserend besluit van algemene strekking vast te stellen. Dat is echter niet wat hier is gebeurd. Er is een persoonlijk verbod tot het houden van bepaalde honden opgelegd. De Afdeling stelt vast dat met het besluit niet werd beoogd om ter plaatse van een particulier terrein een verbod voor een ieder te laten gelden, maar dat het besluit zich richtte tot de vrouw. Het college was om die reden niet bevoegd om het besluit te nemen.
Een terechte uitspraak, omdat de bevoegdheid duidelijk niet bedoeld was om dit besluit te nemen. Wel roept deze uitspraak de vraag op wat het college, of de burgemeester als eerstverantwoordelijke voor de handhaving van de openbare orde, in dit soort gevallen kan doen.
De Wet aanpak woonoverlast, die per 1 juli jl. van kracht is, biedt mogelijk uitkomst. Op grond van deze wet kan de gemeenteraad een zorgplicht in de APV opnemen die inhoudt dat er zorg voor gedragen wordt dat door gedragingen in of vanuit een woning of een erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt. De burgemeester kan ter handhaving van die zorgplicht een last onder dwangsom of een last onder bestuursdwang opleggen, onder andere bij ernstige en herhaaldelijke hinder van dieren. Het gaat dan bij uitstek niet om een concretiserend besluit van algemene strekking, maar juist om een persoonsgericht handhavingsbesluit.
Ernstige en herhaaldelijke hinder kan zich voordoen wanneer honden – net als in deze zaak - agressief zijn tegen omwonenden, maar in voorkomende gevallen ook wanneer er ernstige overlast is van het geblaf van de honden.
ABRvS 28 juni 2017, www.rechtspraak.nl: ECLI:NL:RVS:2017:1690