Blog

In deze blog bespreek ik de volgende situaties:

  1. Twee mensen hebben een relatie en gaan samenwonen in het huis dat aan één van hen in eigendom toebehoort. De partner aan wie het huis niet toebehoort, investeert in deze woning;
  2. Twee mensen hebben een relatie en gaan samenwonen in een huis dan aan hen allebei in eigendom toebehoort. Een van de partners investeert meer in deze woning dan de ander;
  3. Twee samenlevers die samen een huis hebben gekocht gaan trouwen of sluiten een geregistreerd partnerschap.

Wanneer hierna in deze blog gesproken wordt over ‘huwelijk’ wordt hiermee ook het geregistreerd partnerschap bedoeld.

1. Huis van één partner, waarin de ander investeert

De Hoge Raad heeft in 2019 al geoordeeld dat de regels die van toepassing zijn op vergoedingsrechten tussen echtgenoten niet van toepassing zijn op samenlevers.

Dat betekent kortgezegd dat er drie rechtsgronden overblijven waarop de investerende partner een vordering kan baseren als er over deze investering geen expliciete schriftelijke afspraken zijn gemaakt:

  1. Een stilzwijgende of uitdrukkelijk gemaakte afspraak die, mede gelet op de aanvullende werking van redelijkheid en billijkheid moet worden geacht (ook) de vermogensrechtelijke verhouding tussen de partners te regelen;
  2. Er kan sprake zijn van een onverschuldigde betaling, oftewel: geld betalen zonder dat hiervoor een rechtsgrond bestaat. Denk hierbij aan het per ongeluk overmaken van geld naar de verkeerde persoon;
  3. Er kan sprake zijn van een ongerechtvaardigde verrijking. Dit houdt in dat een partner ten koste van de ander is verrijkt. Tussen de verrijking van de ene partner en verarming van de ander moet een causaal (oorzakelijk) verband bestaan. De Hoge Raad heeft hierbij wel opgemerkt dat essentieel is dat de eigenaar van de woning de investering zelf zou hebben gemaakt of verplicht was te maken als de partner hierin niet had bijgedragen.

Belangrijk om op te merken is dat aan bovenstaande vorderingen een verjaringstermijn is verbonden van vijf jaren nadat de vordering opeisbaar is geworden. In geval van langdurige relaties is het dus mogelijk dat de vordering al verjaart, voordat partijen eventueel uit elkaar gaan.

2. Samen één huis, maar de een investeert meer dan de ander

Tussen samenlevers die samen een huis bezitten, bestaat een zogenoemde ‘eenvoudige gemeenschap’. Vorig jaar heeft de Hoge Raad geoordeeld dat ook de regels die betrekking hebben op een dergelijke gemeenschap geen rechtsgrond bieden voor vergoedingsrechten door investeringen.

De wet bepaalt weliswaar dat partners in dit geval naar evenredigheid (van hun aandeel in het eigendom) moeten bijdragen aan de uitgaven ten behoeve van onderhoud en instandhouding van de woning. Investeringen in een woning vallen hier echter niet onder.

Dat betekent dat ook samenlevers die het huis samen in eigendom hebben zijn aangewezen op de hierboven uiteengezette vorderingen.

3. Samenlevers die na aankoop woning trouwen

Stel nu dat twee samenlevers samen een huis kopen en de ene partner financiert zijn/haar aandeel met een geldlening en de andere partner financiert zijn/haar deel met bijvoorbeeld een schenking.

Tijdens de (informele) samenleving is de situatie duidelijk en zoals partijen voor ogen hadden. De partners zijn allebei voor de helft eigenaar van de woning. Beide partners hebben bij helfte bijgedragen, maar op een andere manier. Een van de partners heeft een hypotheekschuld op zijn/haar naam en is daarvoor aansprakelijk en de ander niet.

In beginsel blijft voorhuwelijks vermogen van de partners privé, maar dit werkt anders wanneer het in de woning is geïnvesteerd. Ik ga er in dit voorbeeld van uit dat partijen huwen zonder het opmaken van huwelijkse voorwaarden.

De woning gaat – zonder verdere verrekening – tot de huwelijksgoederengemeenschap behoren waartoe de partners allebei bij helfte gerechtigd zijn. De echtgenoot die zijn/haar schenking heeft geïnvesteerd in de woning ziet haar aanspraken in rook opgaan. De partner is hier na het huwelijk voor de helft toe gerechtigd. 

Daarnaast wordt de schuld die op de gemeenschappelijke woning rust door het sluiten van het huwelijk ook gemeenschappelijk. Dat betekent dat de partner die deze schuld niet is aangegaan mede draagplichtig wordt voor deze schuld.

Als partijen zonder het opmaken van huwelijksvoorwaarden huwen moet de overwaarde van de woning bij verkoop van de woning bij helfte worden verdeeld.

Voorbeeld: waarde woning € 500.000,- minus € 250.000,- hypotheekschuld = € 250.000,- / 2 = € 125.000,-.

Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is begin dit jaar de investerende echtgenoot tegemoet gekomen. Het Gerechtshof oordeelde dat bovenstaand gevolg niet de bedoeling is geweest van de wetgever. De wetgever heeft juist de noodzaak tot het aangaan van huwelijkse voorwaarden willen verminderen. Het Gerechtshof oordeelt dat op grond van de redelijkheid en billijkheid de vordering van de ene op de andere echtgenoot in verband met de investering buiten de huwelijksgoederengemeenschap valt.

De Hoge Raad heeft zich nog niet over dit onderwerp uitgelaten. Het is nog onzeker of deze redenatie van het Gerechtshof in dat geval standhoudt.

Tot slot

Heeft u vragen over kwesties die gerelateerd zijn aan vergoedingsvorderingen tussen samenlevers of echtgenoten, huwelijksgoederengemeenschappen of een andere familierechtelijke kwestie? Neem dan contact op met mr. E. (Esther) Poppe (epoppe@avdw.ml) of mr. F. (Femke) Hoogeveen (fhoogeveen@avdw.nl). Wij helpen u graag verder.

Actualiteiten overzicht

Maak kennis met onze specialisten

Bekijk ons team