Nieuwsbrief voor overheden
In deze procedure werd beroep ingesteld tegen de ambtshalve wijziging van een vergunning omdat deze niet zou voldaan aan de meest recente BBT conclusie betreffende afvalbehandeling. De desbetreffende BBT conclusie bevat een bandbreedte waarbinnen de emissieconcentratie zou moeten blijven, waarna het bevoegd gezag ervoor heeft gekozen de meest strenge optie daarbinnen op te leggen. De rechtbank oordeelde hierover dat het bevoegd gezag eerst zelf onderzoek had moeten uitvoeren naar de technische en financiële haalbaarheid van deze strengste norm. Daarbij had de vraag centraal moeten zijn of het onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs van de vergunninghouder kon worden gevergd om te voldoen aan de strengste emissienorm. Dit was anders geweest als vergunninghouder zelf om een actualisatie van de vigerende vergunning had verzocht, maar dat was hier niet het geval. Daarom komt nu meer verantwoordelijkheid bij het bevoegd gezag te liggen om de haalbaarheid van de norm vooraf na te gaan.
Verder boog de rechtbank zich over onderhavige toepassing van de ambtshalve actualisering en oordeelde dat deze zich niet juist verhoudt tot de wetssystematiek. De ambtshalve geactualiseerde vergunning bevat namelijk een goedkeuringsvereiste. Indien de vergunninghouder niet zou kunnen voldoen aan de opgelegde strengste emissienorm, mag een minder strenge norm worden aangehouden onder de voorwaarde dat het bevoegd gezag eerst een onderbouwing daarvan zou goedkeuren (goedkeuringsvereiste). Zowel onder de Wabo als onder de Omgevingswet is niet voorzien in de daarbij te volgen voorbereidingsprocedure en een bekendmakingsregime, waardoor bij het ontbreken van een bekendmaking van het besluit de rechtsbescherming van derden in nadelige zin wordt aangetast.
Rechtbank Oost-Brabant 12 april 2024, www.rechtspraak.nl: ECLI:NL:RBOBR:2024:1490.