Nieuwsbrief voor overheden

De voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag heeft geoordeeld dat het beleid dat vijf zorgkantoren hebben vormgegeven voor de inkoop van langdurige zorg onrechtmatig is, in ieder geval voor het jaar 2021. De rechter heeft de zorgkantoren verboden de inkoopprocedures voort te zetten, tenzij zij alsnog kunnen aantonen dat met de gehanteerde tarieven in alle gevallen wordt voldaan aan de eisen die daaraan kunnen worden gesteld. Zolang daarvan geen sprake is moeten de zorgkantoren minimaal het tarief hanteren dat in 2020 is toegepast.

Inleiding
Maar liefst 68 aanbieders van verschillende soorten langdurige zorg, verspreid over heel Nederland, zijn in totaal vijf kort gedingen gestart tegen vijf zorgkantoren. Deze zorgaanbieders bieden langdurige zorg aan mensen met een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking, die blijvend permanent toezicht c.q. 24 uur per dag zorg in de nabijheid nodig hebben. De Wet langdurige zorg (Wlz) regelt die zorg. Het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) neemt besluiten over wie daarop aanspraak kan maken.

Nederland is ten behoeve van de uitvoering van de Wlz opgedeeld in regio’s. Per regio is een zorgkantoor aangewezen, dat ervoor verantwoordelijk is dat de cliënten in die regio de langdurige zorg krijgen waar ze recht op hebben. Voor het leveren van de zorg kopen zorgkantoren zorg in bij zorgaanbieders, waartoe zij overeenkomsten met elkaar aangaan.

Een van de publiekrechtelijke grenzen hierbij wordt gevormd door de tariefregulering van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa). De NZa stelt maximumtarieven vast voor de vergoeding van de zorg. Deze zijn gebaseerd op kostprijsonderzoek. Daarop worden nog correcties toegepast om tot de maximumtarieven te komen. Jaarlijks worden de tarieven geïndexeerd.

Op 29 mei 2020 heeft Zorgverzekeraars Nederland het landelijk inkoopkader van Wlz-zorg voor de jaren 2021-2023 gepubliceerd. Daarnaast hanteren de afzonderlijke zorgkantoren regionale inkoopkaders. Die zijn ook op 29 mei 2020 gepubliceerd.

De zorgaanbieders zijn in de gelegenheid gesteld vragen te stellen over de inkoopkaders. Naar aanleiding daarvan hebben de zorgkantoren wijzigingen in de inkoopkaders doorgevoerd. Omdat met die wijzigingen niet tegemoet is gekomen aan de bezwaren van de zorgaanbieders tegen bepaalde aspecten van de inkoopkaders, hebben de zorgaanbieders een kort geding aanhangig gemaakt.

Standpunt zorgaanbieders en zorgkantoren
De zorgaanbieders zijn het niet eens met de wijze waarop de zorgkantoren het nieuwe inkoopbeleid voor de komende jaren hebben vormgegeven. Zij hebben met name bezwaar tegen de geboden tarieven. Die zijn volgens de zorgaanbieders niet reëel, niet kostendekkend en hiermee wordt geen recht gedaan aan de verschillen tussen zorgaanbieders in de Wlz. De zorgkantoren wijzen daartegenover onder meer op de uitdagingen waar zij voor staan en op hun taakstelling. Zij menen dat zij geen reële tarieven hoeven te bieden, maar dat de geboden tarieven ruim voldoende zijn om goede zorg te kunnen leveren en rechtmatig zijn.

Oordeel voorzieningenrechter
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de vijf zorgkantoren reële tarieven moeten vergoeden voor de zorg die zij inkopen, omdat zij gebonden zijn aan de aanbestedingsbeginselen (in dit geval met name de beginselen van gelijkheid, transparantie en proportionaliteit). De voorzieningenrechter stelt daarna vast wat dat betekent en overweegt dat het op de weg van de zorgkantoren ligt om te motiveren waarom, daar in dit geval sprake van is.

De zorgkantoren hebben volgens de voorzieningenrechter niet toegelicht waarom, met het gehanteerde kortingspercentage op het door de NZa vastgestelde maximumtarief, nog sprake is van reële tarieven. Zij hebben ook niet onderbouwd dat de zorg in alle gevallen doelmatiger kan worden georganiseerd en dit in alle gevallen kan worden bereikt door het hanteren van een kortingspercentage van 6%. Daarbij is relevant dat er evident sprake is van wezenlijke verschillen tussen de zorgaanbieders, die werkzaam zijn in verschillende sectoren. Zo hebben GGZ-aanbieders met andere (kosten)aspecten te maken dan bijvoorbeeld aanbieders in de verpleeghuissector.

Met de zorgaanbieders is de voorzieningenrechter van mening dat de zorgkantoren ten behoeve van hun nieuwe inkoopbeleid hadden moeten differentiëren: de zorgkantoren hadden per sector moeten bekijken wat haalbaar is qua tarifering, in welk opzicht en in welke mate een grotere doelmatigheid kan worden bereikt en in hoeverre het vastgestelde maximumtarief zich ervoor leent om daarop een korting toe te passen. Een kortingspercentage van 6% kan, zo overweegt de voorzieningenrechter, alleen worden toegepast wanneer dit is gebaseerd op deugdelijk onderzoek. De zorgkantoren hebben dit echter nagelaten. De voorzieningenrechter komt tot de conclusie dat het gehanteerde inkoopbeleid van de zorgkantoren voor 2021 voorshands onrechtmatig is.

Rb Den Haag 1 oktober 2020, www.rechtspraak.nl: ECLI:NL:RBDHA:2020:9527

Door Rosalin Storm

"

Actualiteiten overzicht