Nieuwsbrief voor overheden

Op basis van de Jeugdwet dient het college van burgemeester en wethouders bij een aanvraag voor jeugdhulp te onderzoeken wat de hulpvraag inhoudt en hoe deze door de jeugdige en zijn ouders kan worden opgelost. Het college kan zich hierbij laten adviseren door een deskundige op het gebied van jeugdhulp. Dit advies moet duidelijk aangeven welke problemen worden ervaren en welke hulp daarbij nodig is. Indien het advies onduidelijk is, mag de gemeente haar beslissing niet op het advies baseren.

Op basis van de AWBZ ontving appellante een persoonsgebonden budget (pgb), waarmee zij hulp van haar moeder en het Centrum voor kinder- en jeugdpsychiatrie Karakter inkoopt. Vanwege het verlopen van de indicatie dient de moeder namens appellante een verzoek tot verlenging in. Het college wint advies in bij het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG), dat een zogenoemd gezinsplan opstelt. Hierin is onder meer opgenomen dat moeder in staat is gebleken om  begeleiding te geven en dat externe hulpverlening zou kunnen worden ingezet om appellante meer zelfstandig te maken. Appellante heeft een voorkeur voor begeleiding door haar moeder en heeft aangegeven geen behoefte te hebben aan een externe hulpverlener.

Op basis van dit gezinsplan heeft het college het verzoek opgevat als een aanvraag voor pgb. De aanvraag wordt afgewezen omdat een deel van de ondersteuning niet is aan te merken als jeugdhulp. Deze ondersteuning valt meer onder de gebruikelijke begeleiding door ouders. Verder kan appellante de problemen oplossen door een beroep te doen op haar eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen.

Appellante komt in bezwaar en vervolgens in beroep tegen deze afwijzing. In beroep stelt zij dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het is afgeweken van het advies van de bezwaarschriftencommissie. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, omdat appellante onvoldoende zou hebben aangegeven waarom de afwijking onvoldoende gemotiveerd is. Appellante tekent hoger beroep aan bij de Centrale Raad. Hierbij voert zij aan dat het onderbouwende onderzoek onvoldoende zorgvuldig is en dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de hulp niet door haar moeder zou kunnen worden verleend. Appellante verzoekt om het pgb voort te zetten, zodat zij daarmee haar moeder kan blijven inschakelen voor de benodigde ondersteuning.

De Centrale Raad is het met appellante eens dat het gezinsplan onvoldoende duidelijk maakt welke ondersteuning appellante nodig heeft. In de motivering heeft het college een onderscheid gemaakt tussen gebruikelijke en ongebruikelijke hulp. De maatstaven die zijn toegepast om dit onderscheid te maken zijn onvoldoende duidelijk gemaakt. De Centrale Raad concludeert dat het college ongemotiveerd is afgeweken van het advies van de bezwaarschriftencommissie. Het hoger beroep is daarom gegrond. Het college dient een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.

CRvB 1 mei 2017, www.rechtspraak.nl: ECLI:NL:CRVB:2017:1477

Door Marlies Blesgraaf

"

Actualiteiten overzicht