Nieuwsbrief voor overheden

Op 30 januari 2018 werd aan de eigenaar van een perceel waar achtereenvolgens een hennepplantage en een drugslaboratorium zijn aangetroffen een last onder bestuursdwang opgelegd wegens bodemverontreiniging als gevolg van het laboratorium. Tegen dit besluit heeft de eigenaar geen rechtsmiddelen aangewend. Hij stelt in hoger beroep tegen de kostenbeschikking dat er evident geen sprake is van een overtreding, zodat hij ook gronden moet kunnen aanvoeren tegen het dwangsombesluit en voert daartoe tevergeefs aan dat hij in de strafrechtelijke procedure niet werd aangemerkt als dader of medepleger. 

De vraag die in de uitspraak van 12 mei 2021 aan de orde komt is of op grond van een vonnis van de strafrechter gesteld kan worden dat er evident geen sprake was van overtreding, waardoor in afwijking van de leer van de formele rechtskracht, tegen een kostenverhaalsbeschikking met succes gronden naar voren kunnen worden gebracht tegen het daaraan voorafgaande bestuursdwangbesluit.

De overtreder had in dit geval geen rechtsmiddelen aangewend tegen het bestuursdwangbesluit en werd vervolgens geconfronteerd met een kostenverhaalsbeschikking waar hij wel rechtsmiddelen tegen heeft ingesteld. 

Het is vaste Afdelingsjurisprudentie dat een belanghebbende in de procedure tegen de invorderingsbeschikking of de kostenverhaalsbeschikking in beginsel niet met succes gronden naar voren kan brengen die hij tegen de last onder dwangsom of last onder bestuursdwang naar voren heeft gebracht of had kunnen brengen. Dit kan alleen in uitzonderlijke gevallen. Een uitzonderlijk geval kan bijvoorbeeld worden aangenomen, als evident is dat er geen overtreding is gepleegd en/of betrokkene geen overtreder is (ABRvS 27 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:466).

In dit geval verliep het bestuursrechtelijk toezicht en de strafvorderlijke opsporing parallel aan elkaar (zogenoemde sfeercumulatie). De overtreder stelt dat hij in het vonnis van de strafrechter van de rechtbank Gelderland van 27 maart 2019 niet als dader, noch als medepleger of medeplichtige is aangemerkt. Volgens de Afdeling volgt hieruit niet evident dat appellant geen overtreder is en doet zich dus geen uitzonderingsgeval voor. Appellant had in een procedure tegen het besluit van 30 januari 2018, waarin hij is aangemerkt als overtreder, aan de orde moeten stellen dat hij geen overtreder is.

Deze uitspraak laat nog eens zien dat de strafrechtelijke en de bestuursrechtelijke procedure los van elkaar moeten worden gezien. Zo kan in het strafrecht de omstandigheid dat de verdachte onvoldoende toezicht heeft gehouden op hetgeen zich afspeelt in een door hem gehuurd pand niet bijdragen aan het willen en weten dat voor de opzet bij medeplichtigheid is vereist, omdat daarin niet het aanvaarden van bedoelde kans maar onzorgvuldigheid ten aanzien van hetgeen zich in het door hem gehuurde pand afspeelde besloten ligt (HR 3 november 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ6944). In het bestuursrecht speelt het niet of onvoldoende toezicht houden daarentegen wel een rol bij de vraag of overtreding in de zin van artikel 5:1 Algemene wet bestuursrecht (Awb) aan iemand kan worden toegerekend (ABRvS 24 augustus 2016, ECLI:RVS:2016:2332).

ABRvS 12 mei 2021, www.rechtspraak.nl: ECLI:NL:RVS:2021:996

Door Chanym Alekperova en Ad Schreijenberg

Actualiteiten overzicht

Maak kennis met onze specialisten

Bekijk ons team