Nieuwsbrief voor overheden

De eigenaar van een bosperceel heeft het college van burgemeester en wethouders (college) van Breda verzocht handhavend op te treden tegen het gebruik van het bosperceel als mountainbikeparcours. Het college heeft dat geweigerd. De vraag die partijen vervolgens in bezwaar en beroep tegen het weigeringsbesluit verdeeld houdt is of mountainbiken een vorm van extensief recreatief medegebruik betreft. Die vorm van medegebruik is immers in het bestemmingsplan toegestaan, intensiever gebruik niet.

Extensief recreatief medegebruik is in het bestemmingsplan gedefinieerd als: recreatief medegebruik van gronden, zoals wandelen, fietsen, varen en daarmee gelijk te stellen activiteiten (met uitzondering van rust- en picknickplaatsen met bijbehorend meubilair), dat een specifiek beslag legt op de ruimte, behoudens ruimtebeslag door voet-, fiets- en ruiterpaden en die in hoofdzaak gericht zijn op natuur- en landschapsbeleving.

De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft in een uitspraak van 8 april 2024 (ECLI:NL:RBZWB:2024:3319) geoordeeld dat het college ten onrechte heeft geweigerd handhavend op te treden omdat het perceel in kwestie volgens de rechtbank wél intensief wordt gebruikt en het gebruik specifiek ruimtebeslag op het perceel legt. De rechtbank acht het gebruik bovendien niet voornamelijk gericht op de natuur- en landschapsbeleving. De rechtbank heeft het college opgedragen om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak.

Het college heeft tegen de uitspraak van 8 april 2024 hoger beroep ingesteld en een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. De behandeling van het verzoek heeft geleid tot de uitspraak van 17 juli 2024. 

In die uitspraak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling zich niet uitgelaten over de vraag of al dan niet sprake is van extensief recreatief medegebruik. Die vraag is principieel van aard en ligt dus ter beantwoording in de hoofdzaak voor. De voorzieningenrechter heeft zich wel uitgelaten over het belang van het college bij het treffen van een voorlopige voorziening. Daarover heeft de voorzieningenrechter overwogen:

“(…) De voorzieningenrechter overweegt dat als uitvoering moet worden gegeven aan de uitspraak van de rechtbank, dit zou betekenen dat het college met inachtneming van de uitspraak een nieuw besluit op bezwaar zou moeten nemen. Daarbij zou het college, gelet op de uitspraak van de rechtbank, ervan uit moeten gaan dat het gebruik van het mountainbikeparcours geen extensief recreatief medegebruik is en in strijd is met het geldende bestemmingsplan. Gelet op de beginselplicht tot handhaving, zou dit betekenen dat het college zou moeten overgaan tot handhaving jegens individuele overtreders van het bestemmingsplan.

Het college heeft ter zitting aangegeven dat het nemen van individuele handhavingsbesluiten dan wel het legaliseren van de overtreding door middel van het aanpassen van het geldende bestemmingsplan een grote bestuurlijke werklast met zich zou brengen. Daarbij geldt dat als in de hoofdzaak wordt geoordeeld dat het gebruik van het mountainbikeparcours wel onder extensief recreatief medegebruik valt, de genomen besluiten weer zouden moeten worden teruggedraaid.

Tegenover dit relatief grote belang van het college staat een relatief klein belang van [wederpartij], voor zover dat ziet op een spoedige actie tot handhaving. Gebleken is dat het perceel al lang in gebruik is als mountainbikeparcours en dat [wederpartij] het perceel destijds heeft gekocht terwijl het toen al als mountainbikeparcours werd gebruikt. [wederpartij] kan bovendien, als eigenaar van het perceel, in beginsel de toegang van mountainbikers tot zijn perceel ontzeggen en op die wijze bewerkstelligen dat niet langer mountainbikers zijn perceel gebruiken.”

De beginselplicht tot handhaving en de onevenredige werklast die de handhaving van een ter discussie staande overtreding met zich brengt, kunnen dus een gerechtvaardigd belang opleveren bij het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft het verzoek toegewezen en het besluit geschorst.

In de zaak die leidde tot een uitspraak van de Afdeling van 21 februari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:592) speelde een vergelijkbaar geval. Ook hier werd een handhavingsverzoek ingediend tegen het gebruik van een bosperceel voor (onder meer) mountainbiken, hetgeen volgens verzoekers niet als extensief recreatief medegebruik zou gelden. Dat verzoek werd in die zaak, volgens de Afdeling terecht, afgewezen omdat het te onbepaald was. Ook in die zaak kwam het dus niet tot een inhoudelijk oordeel over de vraag of mountainbiken als extensief recreatief medegebruik moet worden gezien.

Totdat de uitspraak in de hoofdzaak volgt, moeten we het daarom doen met rechtspraak over andere activiteiten. In een uitspraak van 30 januari 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:264) oordeelde de Afdeling bootcampactiviteiten géén extensief recreatief medegebruik, onder meer omdat de activiteiten op een afgescheiden stuk grasland plaatsvonden en twee keer per week met een groep van ongeveer 15 personen. Dat is afgebakend en intensief. Hoewel de rechtbank in de Bredase kwestie vergelijkbaar oordeelde ten aanzien van mountainbiken, lijkt dat oordeel op zijn minst voor discussie vatbaar.

Vzr. ABRvS 17 juli 2024, www.rechtspraak.nl: ECLI:NL:RVS:2024:2882
 

Actualiteiten overzicht

Maak kennis met onze specialisten

Bekijk ons team