Nieuwsbrief voor overheden
Het verbod om permanent op een vakantiepark te wonen volgt uit het bestemmingsplan. De bestemming van een recreatiewoning bepaalt welke activiteit is toegestaan in de recreatiewoning. Uit de bestemming volgt dat de woning is bedoeld te gebruiken voor recreatie en niet voor permanente bewoning. Bij permanente bewoning is hierdoor sprake van strijd met het bestemmingsplan.
Gemeenten hebben nu ook de bevoegdheid om permanente bewoning in recreatiewoningen toe te staan. De gemeente kan een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan verlenen of het bestemmingsplan wijzigen. Een andere optie is het verlenen van een persoonsgebonden gedoogbeschikking. Ten slotte kan de gemeente een persoonsgebonden omgevingsvergunning verlenen op grond van artikel 5.18 Bor jo. artikel 4, onderdeel 10, van bijlage II van het Bor. Deze laatste optie wordt weinig gebruikt in de praktijk, omdat de aanvrager moet aantonen dat hij of zij de recreatiewoning al voor 31 oktober 2003 als meerderjarige bewoonde. Daarnaast is deze persoonsgebonden omgevingsvergunning ook niet overdraagbaar op een nieuwe bewoner van de recreatiewoning.
Op 18 maart 2021 is aan de Tweede Kamer een wijziging van het Besluit Omgevingsrecht (Bor) voorgelegd (Kamerstukken II 2020/21, 33118, nr. 184). Het voorstel maakte permanente bewoning van een recreatiewoning mogelijk door een nieuw instrument aan artikel 4, onderdeel 10, van bijlage II van het Bor toe te voegen. Door deze wijziging werd het voor het bevoegd gezag mogelijk om een zaaksgebonden omgevingsvergunning te verlenen voor het permanent bewonen van een recreatiewoning. De andere voorgestelde wijzigingen zagen op de verlening van de vergunning via de reguliere procedure, de duur van de omgevingsvergunning, eenmalige overdracht van de vergunning en de wijziging van de peildatum.
Na kritiek op het wetsvoorstel is in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) een onderzoek verricht naar de gevolgen van de wijziging van het Bor. Dit onderzoek wees uit dat het verstandiger was om te wachten op de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet wordt het namelijk ook mogelijk om een zaaksgebonden vergunning te verlenen voor permanente bewoning van een recreatiewoning via de reguliere procedure. De reguliere procedure wordt het uitgangspunt om te beslissen op vergunningaanvragen tot afwijking van het omgevingsplan en daarnaast is het uitgangspunt dat de vergunning zaaksgebonden is (artikel 5.37 lid 1 Ow). Het bevoegd gezag behoudt daarbij wel de beleidsruimte om de vergunning persoonsgebonden te verlenen (artikel 5.37a lid 1 Ow). In een kamerbrief van 20 mei 2022 (Kamerstukken II 2021/22, 27926, nr. 365) is naar aanleiding van de conclusie uit het onderzoek besloten het ontwerpbesluit niet verder in behandeling te nemen.
Onder de Omgevingswet blijft het verlenen van een omgevingsvergunning voor het binnen- of buitenplans afwijken van het omgevingsplan een discretionaire bevoegdheid. Daarnaast geldt voor gemeenten de beginselplicht tot handhaving en zijn gemeenten niet gehouden aan de oproep van De Jonge om de menselijke maat in acht te nemen bij handhaving. Een zekerheid dat na deze oproep van De Jonge het permanent bewonen van recreatiewoning meer wordt toegestaan is er dus niet. Wel duidelijk is dat het permanent bewonen van recreatiewoningen als één van de oplossingen wordt gezien voor het woningtekort in Nederland. Dit wordt aangeduid als de ‘aanpak vakantieparken’. Hoe dit wordt uitgewerkt in de praktijk wordt nog verder onderzocht.
Door Anneloes Kester