Nieuwsbrief voor overheden
Het geschil tussen opdrachtgevers en de aannemer betreft de uitvoering van een aannemingsovereenkomst voor schilderwerkzaamheden in een nieuwbouwwoning. Volgens de opdrachtgevers bestaan er enkele gebreken in de uitvoering van de overeenkomst.
Op 22 december 2023 stelt de advocaat van de opdrachtgevers de aannemer formeel in gebreke via een e-mail naar [e-mailadres 1]. Hierin verzoekt hij de gebreken binnen een maand te herstellen. Een rapportage met foto’s wordt via een WeTransfer-link meegestuurd. Omdat de link niet wordt geopend, wordt op 2 januari 2024 dezelfde ingebrekestelling naar een tweede e-mailadres van de aannemer [e-mailadres 2] gestuurd. Ook deze e-mail blijft onbeantwoord.
Op 8 februari 2024 wordt een omzettingsverklaring op basis van artikel 6:87 BW per aangetekende post en e-mail naar beide e-mailadressen verstuurd. Hierin wordt het verzuim van de aannemer vastgesteld en de vordering tot nakoming omgezet in een vordering tot vervangende schadevergoeding. Op dezelfde dag reageert de aannemer via e-mail met: “Bedankt voor u mail en uitleg, en sta versteld van dat ik op deze manier dit te horen krijg. Ik zal morgen natuurlijk even contact met u opnemen betreft dit bericht”.
Op 9 februari betwist de aannemer dat hij de ingebrekestellingen heeft ontvangen. De advocaat stelt daarop dat de eerdere ingebrekestellingen wel degelijk zijn ontvangen, aangezien de aannemer reageert vanaf hetzelfde e-mailadres als waarop deze zijn verzonden.
De advocaat start vervolgens een rechtszaak.
De rechtbank oordeelt dat de ingebrekestelling van 22 december 2023 formeel voldoet aan de eisen: de verwachte prestaties zijn duidelijk omschreven en er is een redelijke termijn gegeven. Echter, de ingebrekestelling moet de aannemer ook daadwerkelijk hebben bereikt, en de bewijslast hiervan rust op de opdrachtgevers.
De aannemer stelt dat de eerste e-mail naar een ongebruikt adres is verzonden en dat de tweede e-mail in zijn spambox is beland. Volgens hem is hij pas op de hoogte van de ingebrekestelling bij ontvangst van de omzettingsverklaring op 8 februari 2024. Hij wijst erop dat de opdrachtgevers bij de omzettingsverklaring wel voor verzending per post hebben gekozen, wat volgens hem hun twijfel over e-mailverzending illustreert.
De opdrachtgevers stellen dat de aannemer mondeling heeft erkend de eerste e-mail te hebben ontvangen, maar deze wegens vakantie te hebben genegeerd. De advocaat biedt aan hierover onder ede te getuigen. De rechtbank acht deze verklaring echter onvoldoende overtuigend tegenover de ontkenning door de aannemer. Daarnaast is er geen schriftelijke bevestiging van het beweerde telefoongesprek en noemt de advocaat geen concrete datum. De reactie van de aannemer op 8 februari 2024 ondersteunt zijn standpunt dat hij de ingebrekestelling pas op die datum heeft gezien.
De rechtbank merkt op dat de opdrachtgevers geen ingebrekestelling per post hebben gestuurd, ondanks de problemen met e-mail. Hierdoor is niet bewezen dat de aannemer de ingebrekestelling tijdig heeft ontvangen. Dit betekent dat de aannemer pas op 8 februari 2024 in kennis wordt gesteld, toen de gestelde termijn al is verstreken. De aannemer wordt daardoor niet rechtsgeldig in gebreke gesteld en raakt niet in verzuim. Zonder verzuim is hij niet verplicht tot vervangende schadevergoeding. De vorderingen van de opdrachtgevers worden afgewezen.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat een ingebrekestelling niet achterwege had kunnen blijven. De opdrachtgevers hebben immers eerder tevredenheid geuit over het werk en de aannemer heeft kort voor de ingebrekestelling aangeboden de resterende gebreken te herstellen. Er is ook geen bewijs van bedreigende of zwaarwegende gedragingen van de aannemer die een uitzondering zouden rechtvaardigen. De vorderingen van opdrachtgevers worden afgewezen.
Rechtbank Noord-Holland 20-11-2024, www.rechtspraak.nl, ECLI:NL:RBNHO:2024:12287.