Nieuwsbrief voor overheden

Op 6 oktober 2016 is aan een eigenaar van een melkveehouderij te Nuth een natuurvergunning verleend op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 voor het wijzigen en exploiteren van zijn melkveehouderij. 

Op 19 september 2017 heeft het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Limburg (hierna: het college) de natuurvergunning ingetrokken. De grondslag voor de intrekking van de vergunning was dat de melkveehouder op basis van onjuiste gegevens en informatie een natuurvergunning had verkregen (artikel 5.4, eerste lid, onder b, van de Wet natuurbescherming (Wnb)). Daarnaast is voor de vergunning geen passende beoordeling gemaakt en is daarom is strijd met de wettelijke voorschriften (artikel 5.4, eerste lid, onder c, van de Wnb). 

De pachter – tevens drijver van de inrichting - had in 2013 een overeenkomst met de provincie gesloten. Daarin was bepaald dat het exploiteren van de melkveehouderij op deze locatie zou worden beëindigd ten behoeve van de extra stikstofdepositie die afkomstig is van de Buitenring Parkstad Limburg. Dit is een wegverbinding door de regio Parkstad Limburg. De melkveehouder was niet op de hoogte van deze overeenkomst tussen de toenmalige pachter en de provincie. 

Er is met andere woorden in 2013 een afspraak gemaakt over extern salderen. Extern salderen is een middel dat kan worden ingezet om stikstofruimte van een bedrijf dat stopt over te nemen. 

Bij de aanvraag van de natuurvergunning in 2015 is vermeld dat geen significante gevolgen kunnen optreden voor Natura 2000-gebieden, omdat de stikstofdepositie niet zal wijzigen ten opzichte van de situatie die reeds was toegestaan op grond van een melding op grond van de Hinderwet in 1993. Er kon dus intern gesaldeerd worden. 

Het college stelt zich op het standpunt dat de melding uit 1993 niet voor interne saldering gebruikt kon worden, omdat het daarmee toegestane depositiesaldo al was gebruikt voor de externe saldering ten behoeve van de Buitenring Parkstad Limburg op grond van de overeenkomst. 

De Afdeling oordeelt dat vast moet staan dat de saldogevende activiteit daadwerkelijk is of wordt beëindigd. Deze beëindiging moet zo zijn vormgegeven dat een nieuwe of een hernieuwde activiteit op die locatie niet kan plaatsvinden. De melkveehouder kon opnieuw een natuurvergunning aanvragen, omdat blijkbaar geen voorwaarden aan de overeenkomst waren verbonden die gericht waren op het afbreken van stallen en dat niet op een andere wijze het bedrijf opnieuw kon worden gestart. 

De melkveehouder was niet op de hoogte van de overeenkomsten heeft dus ten tijde van het indienen van de aanvraag ook niet bewust onjuiste of onvolledige gegevens verstrekt over de referentiesituatie. 

De Afdeling oordeelt dat het bestreden besluit onrechtmatig is, maar oordeelt niet dat de vergunning onrechtmatig is ingetrokken. De Afdeling de rechtsgevolgen in stand. De vernietiging van het besluit tot intrekking leidt namelijk tot een dubbele hoeveelheid stikstofdepositie door exploitatie van de meldveehouderij en de Buitenring Parkstad Limburg. De Afdeling acht het voorkomen van een toename in een reeds overbelaste situatie een zodanig maatschappelijk belang dat de keuze voor het in stand laten van de rechtsgevolgen gerechtvaardigd is. 

De Afdeling merkt nog wel op dat dit onverlet laat dat de intrekking van de natuurvergunning onrechtmatig was en dat dit geen afbreuk doet aan het recht op schadevergoeding. 

ABRvS 26 oktober 2022, www.rechtspraak.nl: ECLI:NL:RVS:2022:3074

Door Anneloes Kester

Actualiteiten overzicht

Maak kennis met onze specialisten

Bekijk ons team