Nieuwsbrief voor overheden

In dit artikel besteden we alleen aandacht aan de uitspraak die ziet op het beroep tegen de verlening van de natuurvergunning (ECLI:NL:RBOBR:2023:602). In een afzonderlijke uitspraak van 15 februari 2023 van de rechtbank Oost-Brabant (ECLI:NL:RBOBR:2023:603) is de omgevingsvergunning vernietigd. Die uitspraak laten we nu buiten beschouwing.  

In 2002 heeft SABIC een revisievergunning krachtens de Wet milieubeheer (Wm) verleend gekregen voor haar bedrijfsactiviteiten. Sindsdien heeft het college van gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant (college) een groot aantal omgevingsvergunningen verleend aan SABIC voor het veranderen en uitbreiden van de inrichting. In 2016 is aan SABIC een natuurvergunning verleend. In deze zaak gaat het om een nieuwe wijziging van de inrichting  door toevoeging van een houtpelletgestookte biomassaverbrandingsinstallatie (BVI) en een hete-oliefornuis. De BVI zou de bestaande WKK Cogen2-installatie moeten vervangen. De Cogen2 blijft nog wel in gebruik ter aanvulling of ter vervanging bij storing van de nieuwe installatie. Voor deze wijzigingen is een nieuwe natuurvergunning op grond van artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming (Wnb) vereist. Die natuurvergunning is op 10 september 2020 aangevraagd. SABIC heeft daarnaast op 14 september 2021 een omgevingsvergunning voor de activiteiten bouwen en milieu ingediend ten behoeve van het bouwen en in gebruik nemen van de vermelde installaties. 

Op 18 mei 2022 heeft het college de natuurvergunning verleend. Twee milieuorganisaties hebben tegen de verlening van de natuurvergunning beroep ingesteld. 

De milieuorganisaties hebben tegen de verlening van de natuurvergunning een aantal beroepsgronden aangevoerd die de rechtbank Oost-Brabant (rechtbank) heeft samengevat in een aantal stellingen: 
1.    de BVI is een afzonderlijk project;
2.    de stikstofdepositie vanwege de BVI wordt ten onrechte gesaldeerd met de stikstofdepositie vanwege de Cogen2;
3.    er is een passende beoordeling vereist voor de overige effecten van de BVI;
4.    er is coördinatie vereist met de verleende omgevingsvergunning.

Onder 1: afzonderlijk project 
Volgens de rechtbank maakt de BVI geen onderdeel uit van het project. De BVI heeft SABIC niet nodig om te voorzien in de benodigde stroom voor de installaties binnen haar project. Er zijn andere manieren om hierin te voorzien, waaronder de huidige aanwezige Cogen2-installatie. De Cogen2-installatie zal naar verwachting naast de BVI in werking blijven, omdat SABIC eerst voldoende zekerheid moet hebben dat de benodigde hoeveelheid stoom wordt opgeleverd door de nieuwe installatie. De BVI zal ook gebruikt worden door een ander bedrijf dat op het bedrijventerrein gevestigd is, namelijk Cargill. Hieruit leidt de rechtbank af dat SABIC niet de volledige capaciteit van de BVI nodig heeft. De BVI zal daarnaast ook op enige afstand komen te liggen van de andere installaties van SABIC. De BVI hangt daarom niet onlosmakelijk samen met de huidige installaties van SABIC. De huidige installaties vormen daarom niet één project met de BVI in de zin van de Wnb. De beroepsgrond van de milieuorganisaties dat niet gesaldeerd kan worden met de Cogen2-installatie slaagt om die reden. 

Onder 2: intern salderen
Volgens de rechtbank maakt SABIC al langere tijd geen volledig gebruik van haar natuurvergunning uit 2016 en de daarin verleende emissieruimte. De Cogen2-installatie heeft namelijk een lagere depositiewaarde dan is vergund. SABIC doet een beroep op de natuurvergunning uit 2016 en beroept zich op bestaande rechten. 

De rechtbank oordeelt dat SABIC geen bestaand recht heeft om te ‘vervuilen’ en daarom niet intern kan salderen. De rechtbank voegt hier aan toe “een andere uitleg leidt niet tot een oplossing van de stikstofcrisis en zou leiden tot mogelijk ernstige schade aan de Natura 2000-gebieden!”. Er mag alleen worden vergeleken met bestaande rechten die daadwerkelijk worden gebruikt zonder dat hier een nieuwe omgevings- of natuurvergunning voor nodig is. Bestaande rechten die niet zonder nieuwe vergunning gebruikt kunnen worden, mogen alleen gebruikt worden als aangetoond wordt dat Natura 2000-gebieden door de verandering van het project niet in de problemen komen. In dit geval zijn de gevolgen van het gebruik van de bestaande rechten nooit passend beoordeeld, omdat de natuurvergunning in 2016 is verleend met intern salderen. Daarnaast heeft het college verzuimd te beoordelen of het gebruik van de niet benutte emissieruimte noodzakelijk is als passende maatregel als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Habitatrichtlijn. De beroepsgrond van de milieuorganisaties slaagt om die reden.

Onder 3: passende beoordeling
De milieuorganisaties voeren aan dat naast de stikstofemissies ook sprake is van verschillende andere luchtemissies, zoutzuur en waterstofchloride. Uit de berekening van de verspreiding van SO2 in de aanvraag volgt niet dat alleen schoon hout wordt gebruikt in de houtpelletgestookte BVI. De rechtbank is van oordeel dat in de natuurvergunning onvoldoende is geborgd dat alleen schone biomassa wordt gebruikt in de BVI. Het college had moeten onderzoeken wat de gevolgen zijn voor Natura 2000-gebieden bij het gebruik van vervuilde biomassa. Omdat dus ten onrechte de passende beoordeling voor de overige effecten van de BVI achterwege is gelaten, slaagt deze beroepsgrond ook.

Onder 4: coördinatie vergunningen
De milieuorganisaties stellen dat de natuurvergunning gecoördineerd moest worden met de omgevingsvergunning. De rechtbank is het niet eens met het oordeel van de milieuorganisaties dat de mogelijkheid om voor de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Wnb afzonderlijke procedures te doorlopen bij een wijziging van een IPPC-installatie in strijd is met artikel 5, tweede lid, van de Richtlijn Industriële Emissies (RIE). Daarnaast verzoeken de milieuorganisaties om de mogelijkheid om de procedures apart te doorlopen onverbindend te verklaren. De rechtbank ziet geen aanleiding om te beoordelen of de bepalingen uit  het Besluit omgevingsrecht in strijd zijn met de RIE. De RIE is namelijk geen onderdeel van het toetsingskader voor de bescherming van Natura 2000-gebieden. 

Ten slotte stelt de rechtbank vast dat het college wel heeft onderkend dat sprake is van een overgangssituatie waarin de BVI en de Cogen2-installatie beiden in gebruik zijn. Hierdoor gelden er twee natuurvergunningen naast elkaar. De rechtbank is van oordeel dat de duur van de overgangssituatie wel duidelijk moet zijn vastgelegd omdat de gevolgen van de overgangssituatie verschillen van de gevolgen die uiteindelijk zijn beoordeeld in de natuurvergunning. De stikstofdepositie in de overgangssituatie is namelijk hoger dan de stikstofdepositie als de Cogen2 niet meer in gebruik is. Daarom slaagt ook deze beroepsgrond van de milieuorganisaties.

Conclusie
Het beroep  van de milieuorganisaties wordt gegrond verklaard door de rechtbank. De natuurvergunning is in strijd verleend met artikel 2.7, tweede en derde lid van de Wnb en artikel 6, tweede lid van de Habitatrichtlijn. De natuurvergunning wordt vernietigd. Het college moet een nieuw besluit nemen op de aanvraag voor een natuurvergunning met inachtneming van deze uitspraak. 

Rb Oost-Brabant 15 februari 2023, www.rechtspraak.nl: ECLI:NL:RBOBR:2023:602.

Door Anneloes Kester en Kaoutar Azghay

Actualiteiten overzicht

Maak kennis met onze specialisten

Bekijk ons team