Nieuwsbrief voor overheden

Geen overgangsrecht voor vergunningen van rechtswege
Op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft het oude recht van toepassing op de aanvraag van verzoekster totdat het besluit onherroepelijk wordt. De vergunning van rechtswege is alleen wel uitgezonderd van het overgangsrecht. Aanvragen om omgevingsvergunningen die voor 1 januari 2024 zijn ingediend worden dus nog wel conform de Wabo behandeld, maar de regeling voor het van rechtswege verlenen van omgevingsvergunningen is met onmiddellijke werking komen te vervallen.

Gevolgen voor aanvragen waarop niet tijdig is beslist
Gelet op het bovenstaande is het verklaarbaar dat verzoekster zich zorgen maakte om de door haar aangevraagde vergunning. De voorzieningenrechter gaf echter aan dat dat in dit geval niet nodig is. Het betreft hier immers een aanvraag die minstens acht weken voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet is ingediend. Na niet tijdig beslissen komt een beschikking tot stand op grond van artikel 4:20b, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het college moet vervolgens een van rechtswege verleende omgevingsvergunning binnen twee weken bekend maken (artikel 4:20c, eerste lid van de Awb). De van rechtswege verleende omgevingsvergunning treedt dan in werking als daarna de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is verstreken of, als bezwaar is gemaakt, op het bezwaar is beslist (artikel 6.1, vierde lid van de Wabo). 

Uiteraard geldt het bovenstaande alleen als de reguliere voorbereidingsprocedure inderdaad van toepassing is op de aanvraag. In deze zaak stelt het college zich op het standpunt dat de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing is. Dat is een vraag waar de bodemrechter zich (later) over zal moeten buigen.

In werking treden in 2024
Dat niet is voorzien in overgangsrecht voor de vergunningen van rechtswege betekent niet dat het bevoegd gezag deze van rechtswege tot stand gekomen beschikkingen niet meer bekend zou hoeven te maken. Artikel 4:20c van de Awb is dan wel komen te vervallen met de inwerkingtreding van de Omgevingswet, de algemene procesrechtelijke verplichting tot bekendmaking op grond van artikel 3:40 van de Awb blijft van toepassing op procedures op grond van de Wabo. Dus ook na inwerkingtreding van de Omgevingswet. 

De voorzieningenrechter verwijst hierbij naar de Memorie van Toelichting op de Invoeringswet Omgevingswet (Kamerstukken II 2017/18, 34 986, nr. 3, p. 454), waaruit volgt dat de wetgever bepalend acht dat uiterlijk op de dag voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet een omgevingsvergunning van rechtswege is ontstaan vanwege het verstrijken van het beslistermijn, en niet of die vergunning op dat moment ook al bekend is gemaakt.

Spoedeisend belang? 
Nu de zorgen van verzoekster dus eigenlijk weg zijn genomen door de procesrechtelijke waarborgen, resteert de vraag of zij dan eigenlijk nog wel een spoedeisend belang heeft bij het verzoek om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter oordeelde hierover dat geen sprake is van onverwijlde spoed in de zin van artikel 8:81, eerste lid van de Awb nu deze kwestie ook in beroep aan de orde kan komen op grond van artikel 8:55f, eerste lid van de Awb. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening dan ook af. Als de bestuursrechter in de bodemprocedure oordeelt dan inderdaad sprake is van een van rechtswege verleende vergunning per 31 december 2023, is het college gehouden om die vergunning bekend te maken. Dit zou betekenen dat een van rechtswege verleende omgevingsvergunning dus ook nog na 1 januari 2024 in werking kan treden.

Rechtbank Midden-Nederland 14 december 2023, www.rechtspraak.nl:  ECLI:NL:RBMNE:2023:6749
 

Actualiteiten overzicht

Maak kennis met onze specialisten

Bekijk ons team