Nieuwsbrief voor overheden

Partijen en feiten

De zaak betrof een geschil tussen een opdrachtgever die verantwoordelijk was voor de uitbreiding van bedrijventerrein Welgelegen IV te Tholen en het College van Gedeputeerde Staten van Zeeland (GS). De uitbreiding was noodzakelijk vanwege de beperkte beschikbaarheid van kavels op het bestaande bedrijventerrein.

Tijdens een inspectie op 8 november 2022 constateerden toezichthouders van GS dat de werkzaamheden mogelijk in strijd waren met de zorgplicht zoals bedoeld in artikel 1.11 van de Wet natuurbescherming (Wnb). Dit vermoeden ontstond vanwege de mogelijke aanwezigheid van de rugstreeppad dat een beschermde diersoort is. Op basis hiervan legden GS de werkzaamheden stil. 

De opdrachtgever maakte bezwaar tegen het besluit tot stillegging en vroeg om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter schorste het stilleggingsbesluit, waardoor de opdrachtgever weer verder kon met de werkzaamheden. De opdrachtgever vroeg onder protest een ontheffing aan op grond van de Wnb, want zij meende dat deze ontheffing niet noodzakelijk was. De ontheffing werd op 9 maart 2023 verleend. GS trokken daarop het stilleggingsbesluit in, maar bleef bij het standpunt dat de oorspronkelijke beslissing tot stillegging terecht was genomen. 

Procesbelang

Voordat de rechtbank toekwam aan de inhoudelijke beoordeling, stond het procesbelang centraal. In dit geval bestond daarover reden tot twijfel omdat het stilleggingsbesluit inmiddels was ingetrokken, de werkzaamheden inmiddels al waren afgerond en de aangevraagde ontheffing was verleend. Bestond er dan nog wel een concreet belang voor eiser om de rechtmatigheid van het stilleggingsbesluit te laten toetsen?
De rechtbank benadrukte in algemene zin dat het procesbelang niet snel komt te vervallen, vooral niet wanneer een appellant stelt dat sprake is van schade als gevolg van een vermeend onrechtmatig besluit. De opdrachtgever voerde aan dat hij aanzienlijke financiële schade had geleden door de vertraging van de werkzaamheden en dat deze schade het directe gevolg was van de opgelegde stillegging. De schadeclaim werd niet betwist door GS, dus achtte de rechtbank het procesbelang van eiser voldoende aannemelijk.

Voorzorgsbeginsel

Een belangrijk aspect in deze zaak was de toepassing van het voorzorgsbeginsel, dat besloten ligt in de zorgplicht van artikel 1.11 Wnb en voortvloeit uit artikel 191, tweede lid van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Dit beginsel vormt een kernonderdeel van het milieubeleid van de Europese Unie en rechtvaardigt preventief optreden bij risico's voor natuurwaarden, zelfs als deze risico's nog niet volledig wetenschappelijk zijn onderbouwd. 

In deze zaak moest de rechtbank beoordelen of GS terecht het voorzorgsbeginsel hadden toegepast door de werkzaamheden stil te leggen. Hoewel de rechtbank erkende dat GS redelijke gronden hadden om aan te nemen dat de zorgplicht mogelijk werd geschonden, oordeelde zij dat er onvoldoende reden was om direct over te gaan tot de zwaarste maatregel van stillegging. Het beginsel van proportionaliteit brengt met zich dat bestuursorganen in gevallen als onderhavige, waarin niet sprake is van een kennelijk geval van onzorgvuldig handelen, eerst minder ingrijpende maatregelen moesten worden overwogen. Daarbij kan dan worden gedacht aan overleg tussen de betrokken partijen of het geven van een waarschuwing.

Oordeel van de rechtbank

De rechtbank stelde vast dat GS op 8 november 2022 redelijkerwijs konden concluderen dat de opdrachtgever de zorgplicht niet voldoende in acht had genomen. Hoewel er ecologisch onderzoek was verricht, achtte de rechtbank dit onderzoek onvoldoende actueel nu de onderzoeksresultaten vier jaar oud waren. De ecologische omstandigheden in de omgeving van het projectgebied waren sinds het onderzoek gewijzigd, met name (en juist) door de creatie van compensatiegebieden voor de rugstreeppad in 2020.
Ondanks deze constatering oordeelde de rechtbank dat GS niet redelijkerwijs tot het onmiddellijke stilleggen van de werkzaamheden hadden kunnen besluiten. Hoewel het voorzorgsbeginsel ruimte biedt voor preventief optreden, betekent dit niet automatisch dat direct tot een ingrijpende maatregel mocht worden overgegaan. In dit geval hadden GS moeten overwegen of minder ingrijpende maatregelen voldoende waren om de zorgplicht na te leven.

Conclusie

Deze uitspraak onderstreept het belang van het voorzorgsbeginsel bij het nemen van bestuursrechtelijke handhavingsmaatregelen, maar benadrukt ook de noodzaak van een zorgvuldige afweging bij de keuze van de maatregel. Bestuursorganen moeten ondanks hun verplichting om natuurwaarden te beschermen ook rekening houden met de belangen van betrokken partijen. 

Rb Zeeland-West-Brabant 6 augustus 2024, www.rechtspraak.nl: ECLI:NL:RBZWB:2024:5404.
 

Actualiteiten overzicht

Maak kennis met onze specialisten

Bekijk ons team