Nieuwsbrief voor overheden

In deze zaak had de initiatiefnemer het plan om zestien arbeidsmigranten te huisvesten in een voormalige middelbare school. Het huisvesten van arbeidsmigranten is in strijd met het vigerende bestemmingsplan. Het college heeft daarom een omgevingsvergunning verleend voor het afwijken van het bestemmingsplan. Een omwonende is het niet eens met het besluit van het college en vreest voor overlast van de huisvesting van arbeidsmigranten. 

Een wethouder heeft eerder meerdere malen toegezegd dat arbeidsmigranten slechts zouden worden gehuisvest bij voldoende draagvlak bij de buurtbewoners. Appellant is van mening dat er geen voldoende draagvlak is, dus dat daarom de omgevingsvergunning ook niet verleend mocht worden. Appellant is dan ook van mening dat het college in strijd met het gewekte vertrouwen de omgevingsvergunning heeft verleend.  

Op grond van vaste jurisprudentie van de Afdeling (ABRvS 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1778) dient een beroep op het vertrouwensbeginsel aan de hand van drie stappen beoordeeld te worden. Ten eerste moet er sprake zijn van een toezegging of moeten er andere uitlating of gedragingen zijn verricht aan de kant van de overheid waaruit volgt dat appellant in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of het bestuursorgaan een bepaalde bevoegdheid zou uitoefenen. Verder is vereist dat de toezegging of andere uitlating of gedraging aan het bestuursorgaan kan worden toegerekend. Indien de vorige stappen positief zijn beantwoord dan gaat het om de vraag of de toezegging ook dient te worden nagekomen of dat zwaarder wegende belangen zich hiertegen verzetten. 

Volgens de Afdeling heeft de wethouder zich verschillende keren uitgelaten en benadrukt dat instemming van de omgeving met de huisvesting van arbeidsmigranten een voorwaarde was voor verlening van de omgevingsvergunning. Appellant mocht er redelijkerwijs vanuit gaan dat dat de wethouder met de uitlatingen de opvatting van het college vertolkte. 

Op de zitting heeft het college toegelicht dat de aanvraag verschillende keren is aangepast na diverse bijeenkomsten met bewoners. Zo is het aantal arbeidsmigranten verlaagd van 32 naar 16 arbeidsmigranten. Geen van de bewoners die bij deze bijeenkomsten aanwezig waren heeft verder bezwaar gemaakt. Het college heeft op basis daarvan aangenomen dat er voldoende draagvlak was voor de huisvesting van 16 arbeidsmigranten. Appellant heeft hiertegen ingebracht dat 100 mensen een petitie tegen de huisvesting van 16 arbeidsmigranten hebben ondertekend en dat 74 personen bezwaar hebben gemaakt. Voor de Afdeling was dit voldoende om vast te stellen dat hiermee niet kon worden gezegd dat er sprake was van voldoende draagvlak. Het college heeft dus in strijd gehandeld met het vertrouwen dat was gewekt bij appellant. 

Volgens de Afdeling is dus voldaan aan stap 1 en 2. De vraag ligt nog voor of het college het opgewekte vertrouwen ook had moeten nakomen. De Afdeling reageert hierop dat het college bij zijn belangenafweging had moeten betrekken dat appellant er redelijkerwijs op en mocht vertrouwen dat de omgevingsvergunning alleen verleend zou worden bij voldoende draagvlak. Dit gerechtvaardigde vertrouwen had het college moeten afwegen tegen andere belangen. Het college heeft hiermee in strijd gehandeld met artikel 3:2 Awb. 

De Afdeling benadrukt hierbij wel dat dit een andere belangenafweging betreft dan de ruimtelijke afweging die het college heeft gemaakt. De Afdeling heeft geoordeeld dat deze afweging niet onredelijk is. De afweging in het kader van het vertrouwensbeginsel is een andere afweging, namelijk de afweging van het belang van appellant bij honorering van het opgewekte vertrouwen tegen het algemeen belang en de belangen van derden. 

ABRvS 23 augustus 2023, www.rechtspraak.nl; ECLI:NL:RVS:2023:3213

Door Anneloes Kester
 

Actualiteiten overzicht

Maak kennis met onze specialisten

Bekijk ons team