Nieuwsbrief voor overheden

De gemeente Eindhoven is eigenaar van een voormalig kerkgebouw met kosterswoning. Zij wordt in 2012 benaderd door een ondernemer die het pand wil aankopen; de ondernemer zet uiteen wat hij met het pand wil doen, want de bestemming van het kerkgebouw dient uiteraard gewijzigd te worden. Door tussenkomst van een makelaar wordt er een koopovereenkomst gesloten waarin is bepaald dat a. eigendomsoverdracht zal plaatsvinden binnen 2 weken na afronding van de bestemmingsplanprocedure en b. dat partijen er naar streven om voor een bepaalde datum overeenstemming te hebben over de formulering van de beoogde bestemming. Indien deze bestemming niet door de publiekrechtelijke planprocedure komt, heeft de ondernemer recht om de overeenkomst te ontbinden. Vervolgens hebben partijen een bruikleenovereenkomst gesloten, zodat het pand alvast in gebruik kan worden genomen.

Er is overleg gevoerd over de bestemming, maar een opgesteld bestemmingsplan is niet in de procedure gebracht. Vervolgens is de gemeente overgegaan tot opzegging van de bruikleenovereenkomst en verlangt ontruiming. De ondernemer verzet zich daartegen en verlangt dat de gemeente op basis van de koop tot levering over gaat. Hij doet afstand van het recht van ontbinding indien geen bestemmingswijziging tot stand komt. Nadat beslag tot levering is gelegd gaat de ondernemer over tot het dagvaarden van de gemeente.

De gemeente voert als verweer aan dat partijen er helaas niet in zijn geslaagd om over de bestemming overeenstemming te bereiken. De ondernemer zou zijn plannen niet deugdelijk hebben onderbouwd. De rechtbank wijst dit betoog af. De ondernemer had op voorhand aangegeven een brede bestemming te wensen. De gemeente is na verloop van tijd nadere eisen aan de ondernemer gaan stellen ten aanzien van het (laten) verrichten van onderzoeken en het geven van een onderbouwing van de door de ondernemer beoogde bestemming. Echter, dat het de bedoeling was om de ondernemer te verplichten tot alle of een aantal nadere onderzoeken en/of tot het geven van een onderbouwing zoals gemeente op den duur is gaan eisen, blijkt nergens uit. Feiten of omstandigheden waaruit blijkt dat de bedoelde onderzoeken vereist zouden zijn voor de formulering van de beoogde bestemming, heeft de gemeente niet toegelicht. Het is niet zo dat de ondernemer is tekortgeschoten in de verplichting om zich in te spannen om op korte termijn tot overeenstemming over de formulering van de beoogde bestemming te komen, laat staan dat de ondernemer in die verplichting is tekortgeschoten door het enkele feit dat overeenstemming uit bleef.

De rechtbank overweegt dat de ondernemer heeft aangedrongen op een zo ruim mogelijke bestemming en dat de gemeente in het algemeen heeft gesteld dat zij daaraan wilde meewerken om leegstand te voorkomen. De vigerende maatschappelijke bestemming gaf onvoldoende mogelijkheden. Daaruit volgt, aldus de rechtbank, dat de clausule over de wijziging van de bestemming is overeengekomen ten behoeve van de ondernemer en niet ten behoeve van de gemeente. Dat betekent dat de ondernemer het recht had om de voorwaarde van de bestemmingswijziging te laten vallen, af te zien van het recht op ontbinding en om levering te verlangen. Als de gemeente pas verplicht had willen zijn tot levering na een bestemmingswijziging, had zij de overeenkomst anders moeten insteken.

Door afstand te doen van het recht op ontbinding is naar het oordeel van de rechtbank dus het recht op levering ontstaan. De gemeente wordt dus veroordeeld tot nakoming.

Rb Oost-Brabant 17 augustus 2022, www.rechtspraak.nl; ECLI:NL:RBOBR:2022:3385 

Door: Rikkert Hoekstra

Actualiteiten overzicht

Maak kennis met onze specialisten

Bekijk ons team