Nieuwsbrief voor overheden

Beroep op verjaring ex artikel 3:105 BW door gemeente, althans op artikel 4 lid 1 Wegenwet (Wegw)

De gemeente Beekdaelen heeft in 1970 in een openbare weg klinkers aangebracht op een strook grond met een lengte van ongeveer 15 meter en een breedte van circa 1.30 meter tot aan de voorgevel van het aangrenzende pand. Er is toen ook een lantaarnpaal op die strook grond geplaatst. In 1996 is er grootschalig onderhoud uitgevoerd. De strook grond heeft het uiterlijke kenmerk van een parkeerplaats c.q. voetpad. De strook grond is vrij toegankelijk voor een ieder; auto’s kunnen daar parkeren. Volgens de gemeente betekent dit dat deze strook grond door inbezitneming en verjaring haar eigendom is geworden, althans dat deze strook grond als zijnde onderdeel van de openbare weg openbaar is geworden.

De eigenaar van het pand verzet zich daar tegen. Deze strook behoort namelijk tot zijn kadastrale perceel en is zijn eigendom. Zijn rechtsvoorganger heeft hem verteld dat de gemeente Beekdaelen, toen zij de bestratingswerkzaamheden lieten uitvoeren, had voorgesteld om de bestrating door te leggen tot tegen de woning onder de mededeling dat ‘dat er mooier uit ziet’. Daarom is de eigenaar van de woning het er niet mee eens dat, de gemeente twee of meer parkeerplekken wil realiseren ter plaatse van de woning. Ook elders in de straat zijn dergelijke parkeervakken aangelegd. Parkeren is alleen nog toegestaan in deze parkeervakken.

De rechtbank Limburg oordeelt echter dat er geen inbezitneming is geweest. Daarvoor is immers vereist dat het bezit van de oorspronkelijke bezitter/eigenaar, dus de eigenaar van de woning, geheel is tenietgedaan. Het hof in Den Bosch heeft echter in een arrest van 21 april 2015 (ECLI:NL:GHSHE:2015:1487) geoordeeld dat bij onroerende zaken niet snel een intentie tot het houden voor zichzelf door een niet-rechthebbende aangenomen kan worden. Dit geldt temeer bij stroken publieke eigendom die grenzen aan percelen die aan privépersonen in eigendom toebehoren, aldus het hof. Dat eigenaren of huurders van dergelijke stroken publieke eigendom gebruik maken, is niet ongebruikelijk. Andersom, zo oordeelt de rechtbank, geldt hetzelfde. Een pretentie om zich de grond wederrechtelijk toe te eigenen kan niet snel worden aangenomen. Dat geldt temeer nu een overheidslichaam bij het raadplegen van het kadaster eenvoudig had kunnen vaststellen dat de strook grond tot het perceel van de woningeigenaar behoort. Uit het doortrekken van de rode klinkers die in de gehele straat waren aangebracht, kan niet een pretentie tot het houden voor zichzelf door de gemeente worden afgeleid. Het gaat om een smalle straat; mede daarom is het doortrekken van de bestrating tot over de strook grond als een handeling worden beschouwd die is voortgekomen uit esthetische, praktische en veiligheidsoverwegingen. Een pretentie van eigendom kan daaruit niet zomaar worden afgeleid. Datzelfde geldt voor het plaatsen van de lantaarnpaal: ook deze wijst nog niet op een pretentie. Bovendien kon de woningeigenaar de strook grond gewoon blijven betreden en gebruiken, ook als parkeerplaats. In het algemeen geldt immers dat geen sprake kan zijn van ondubbelzinnige inbezitneming, zolang de oorspronkelijke eigenaar nog steeds gebruik kan blijven maken van de betreffende grond. Het onderhouden van de grond is ook al geen bezitsdaad. Dat betekent dat de eigendom van de grond niet ten gunste van de gemeente is verjaard.

Is de strook grond dan onderdeel gaan uitmaken van de openbare weg, zodat ook op deze strook grond de last van openbaarheid rust? De rechtbank citeert de memorie van toelichting bij artikel 4 Wegw, waarin staat dat deze wet alleen geldt voor openbare wegen. Dat zijn niet die wegen die slechts daarom voor een ieder toegankelijk zijn, omdat de rechthebbende het publiek niet weert: ‘De strekking van dit ontwerp echter brengt beperking mede tot die wegen, die meer duurzaam de belangen van het openbaar verkeer dienen, zodat het publiek daarover verkeert niet slechts bij gedogen van de eigenaar, doch als daartoe gerechtigd’. In het verlengde daarvan heeft de Afdeling geoordeeld dat de Wegw slechts betrekking heeft op verkeersbanen die een functie vervullen ten behoeve van het afwikkelen van het openbare verkeer en die derhalve naar hun aard of functie een grote, onbepaalde publieksgroep dienen. Daarom oordeelt de rechtbank dat niet iedere doorgang kan worden aangemerkt als weg in de zin van de Wegw. Misschien zou de strook grond nog wel als ‘weg’ moeten worden beschouwd, maar dan nog kan deze niet als ‘openbaar’ worden gekwalificeerd. De strook grond is immers slechts toegankelijk voor een ieder, omdat de rechthebbende dat gedoogt. Dat betekent dat op de strook grond niet de last van openbaarheid is komen te rusten. 


Deze uitspraak leert dat niet gemakkelijk ten laste van een gemeente c.q. publieke grond inbezitneming en vervolgens verjaring van eigendom kan worden aangenomen, maar dat het ook andersom geldt voor beweerde inbezitneming en wederrechtelijke toe-eigening door een gemeente van gronden van particulieren.

Rb Limburg 7 oktober 2020, www.rechtspraak.nl: ECLI:NL:RBLIM:2020:7652

Door Rikkert Hoekstra

"

Actualiteiten overzicht