Nieuwsbrief voor overheden

Dat overheden aansprakelijk kunnen zijn voor waterschade die optreedt tijdens bouwwerkzaamheden stond al vast, maar dat het bewijs om tot aansprakelijkheid te komen lastig te leveren is ook. Dat wordt bevestigd in een recente uitspraak van het gerechtshof Den Haag. Deze uitspraak geeft echter ook aan dat aansprakelijkheid zou kunnen voortvloeien uit het gedurende langere tijd in stand houden van een instabiele toestand van de bodem.

De gemeente Hillegom is omstreeks 2003 begonnen met de realisatie van een nieuwe woonwijk in de Vossepolder. Achter de dijk en een vaart rond de Vossepolder liggen verschillende woningen. In het kader van het bouwrijp maken van de Vossepolder heeft de door de gemeente ingeschakelde aannemer een keurvergunning aangevraagd bij het waterschap om onder meer een nieuwe sloot te graven en een houten damwand naast de vaart te plaatsen.

Eind 2010 zijn in een van de woningen achter de dijk en vaart tijdens een vorstperiode op meerdere plaatsen plavuizen omhoog gedrukt en losgekomen uit de vloer. Rond die datum vonden de laatste heiwerkzaamheden voor de eerste fase van het bouwrijp maken van de Vossepolder plaats. De eigenaar van de woning heeft de gemeente en de betrokken aannemers aansprakelijk gesteld. De gemeente wijst aansprakelijkheid van de hand op basis van een uitgevoerd deskundigenrapport, waarna in 2012 tijdens een vorstperiode opnieuw plavuizen in de woning omhoog komen. Daarna worden verschillende aanvullende deskundigenonderzoeken uitgevoerd en start de eigenaar een procedure tegen de gemeente. De rechtbank is van mening dat de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld en veroordeelt de gemeente tot vergoeding van de schade nader op te maken bij staat.

De gemeente gaat in hoger beroep. Het hof gaat als eerst in op de vraag welke norm de gemeente zou hebben geschonden. In dat kader concludeert het hof, anders dan de rechtbank, dat uit de keurvergunning niet kon worden afgeleid dat het (doen) plaatsen van een damwand niet was toegestaan. Het hof ziet juist aanknopingspunten voor het tegendeel. Wel heeft de gemeente te lang een risico genomen door pas in 2017 drainage aan te leggen, maar ten aanzien daarvan concludeert het hof dat als de vaart daardoor zou zijn bezweken, het water de Vossepolder was ingestroomd en niet richting de woningen aan de andere kant van de dijk. Er is dus geen sprake van onrechtmatigheid door het mogelijk schenden van de (gewijzigde) keurvergunning ten opzichte van de eigenaar van de woning.

Daarbij wijst het hof erop dat de gemeente niet op grond van artikel 6:171 BW aansprakelijk kan worden gehouden voor de door haar aannemer gemaakte fout ten aanzien van de vereiste veiligheidsklasse van de damwand. Artikel 6:171 BW schept aansprakelijkheid van de opdrachtgever voor hulppersonen die in zijn opdracht werkzaamheden ter uitoefening van diens bedrijf verrichten. Aangezien het gaat om werkzaamheden ter uitoefening van het bedrijf van de opdrachtgever, valt de overheid als opdrachtgever buiten het bestek van deze aansprakelijkheid. Overheidsbedrijven kunnen wel op grond van artikel 6:171 BW aansprakelijk worden gesteld, maar gesteld noch gebleken is dat de gemeente in dit geval als bedrijf heeft gehandeld, aldus het hof.

Het hof gaat vervolgens nader in op het causaal verband, omdat volgens de eigenaar van de woning het aan de gemeente te verwijten valt dat er grondwaterstromen onder zijn woning zijn opgetreden. Ten aanzien daarvan concludeert het hof dat in de verschillende deskundigenrapporten geen duidelijke aanwijzingen staan dat de schade aan de woning is veroorzaakt door ondergrondse waterstromen ontstaan als gevolg van het wijken van de damwand.

Het hof komt uiteindelijk tot de slotsom dat de gemeente niet aansprakelijk is en vernietigt het oordeel van de rechtbank.

Hof Den Haag 8 december 2020, www.rechtspraak.nl: ECLI:NL:GHDHA:2020:2186

Door Anouk Broekman-de Feijter

Actualiteiten overzicht