Nieuwsbrief voor overheden

De kantonrechter van de rechtbank Den Haag in kort geding laat nog eens zien dat het een ambtelijk werkgever nog steeds niet is toegestaan om een ‘genormaliseerde’ ambtenaar te laten ‘zweven’. De terminologie is veranderd, maar de uitkomst is hetzelfde.

Eerst maar even de casus: ambtenaar was leidinggevende van een afdeling van 16 personen op het ministerie van Buitenlandse Zaken. Tijdens de kerstvakantie van 2019, terwijl betrokkene afwezig was, heeft de plaatsvervangend leidinggevende van betrokkene een onaangekondigde en informele bijeenkomst met het personeel gehouden, waarin is gesproken over klachten over het functioneren van betrokkene. In een gesprek onmiddellijk na zijn vakantie is betrokkene meegedeeld dat hij van zijn functie werd gehaald. Na een ziekteperiode van enkele maanden is dit geformaliseerd in een beëindiging van zijn plaatsing “vanwege organisatiebelang”. Betrokkene werd echter niet of nauwelijks gefaciliteerd bij zijn herplaatsing, waarna hij zich tot de kantonrechter heeft gewend in kort geding.

Onder het ambtenarenrecht was (en is) de lijn dat de ontheffing van een ambtenaar uit zijn functie louter mogelijk is, indien deze ontheffing direct of binnen korte tijd wordt gevolgd door plaatsing in een andere functie. Wanneer plaatsing in een andere functie uitblijft, geldt dit als “zweven”, hetgeen volgens vaste rechtspraak niet aanvaardbaar is (zie bijvoorbeeld Centrale Raad van Beroep 22 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:894). In dat geval wordt de ontheffing door de bestuursrechter reeds op die grond vernietigd. In een verzoek om een voorlopige voorziening kan de ambtenaar wedertewerkstelling in zijn functie verzoeken.

De kantonrechter is nog wat directer in zijn formuleringen dan de ambtenarenrechter in dit soort gevallen.

Zo overweegt de kantonrechter dat eenzijdige wijziging van de arbeidsovereenkomst onder het burgerlijk recht niet mogelijk is, tenzij er een eenzijdig wijzigingsbeding is gesloten of er bijzondere omstandigheden aan de orde zijn, waarin van de werknemer kan worden verlangd dat hij akkoord gaat met een redelijk wijzigingsvoorstel van de werkgever.

De kantonrechter overweegt ook dat een werknemer niet zomaar op non-actief kan worden gesteld. Een werknemer heeft ‘recht op werk’. Het beginsel van goed werkgeverschap brengt met zich dat schorsing van een werknemer alleen in uitzonderlijke situaties mogelijk is en dan in de regel alleen voor korte duur. In het ambtenarenrecht kan iemand worden geschorst “in het belang van de dienst”. Daarbij moet weliswaar een belangenafweging worden gemaakt, maar het burgerlijk recht lijkt hier toch strenger voor de werkgever te zijn.

In deze zaak overweegt de kantonrechter dat de Staat als werkgever nog geen stappen had gezet om tot beëindiging van het dienstverband te komen. De grond voor de beëindiging van de plaatsing (‘organisatiebelang’) wordt nergens onderbouwd, en de Staat heeft ook niet voldaan aan zijn herplaatsingsplicht. Nu een eventuele ontbindingsprocedure naar de huidige stand van zaken niet tot beëindiging van het dienstverband zal leiden, valt in redelijkheid aan te nemen dat ook een op non-actief stelling geen stand zal houden, aldus de kantonrechter. Omdat de Staat geen redelijke grond heeft om werknemer te onthouden de overeengekomen arbeid te verrichten, dient werknemer in beginsel weer te worden toegelaten tot zijn werk.

Hierna gaat de kantonrechter afzonderlijk in op de vraag of de vordering tot wedertewerkstelling moest worden toegewezen. Naar het oordeel van de kantonrechter is dit het geval. De kantonrechter rekent de werkgever hard af op de gevolgde procedure. Relevante gesprekken zijn niet genotuleerd en ook naderhand zijn de klachten over betrokkene niet concreet gemaakt. De op non-actief stelling was niet aangekondigd en betrokkene heeft zich daar ook niet tegen kunnen verzetten. Vanuit de werkgever zijn geen inspanningen gedaan om de relatie tussen betrokkene en zijn afdeling te herstellen. Betrokkene is ook niet de mogelijkheid geboden om zijn functioneren, als daar al iets op was aan te merken, te verbeteren. Uit de functioneringsgesprekken voorafgaand aan de op non-actief stelling blijkt immers niet van eerder geuite kritiek op het functioneren van betrokkene.

De kantonrechter vindt dit allemaal zo kwalijk dat de vordering van betrokkene tot wedertewerkstelling toegewezen wordt. De kantonrechter ziet zelfs aanleiding om daar een dwangsom aan te verbinden, hetgeen bij vorderingen tegen de Staat zeer ongebruikelijk is.

De werkgever legt het in deze zaak dus op alle fronten af, en maakt een bijzonder slechte beurt. De ‘normalisering’ is daar op zich geen debet aan, omdat de ambtenarenrechter in deze zaak waarschijnlijk tot dezelfde uitspraak was gekomen.   

Ktr. Rb Den Haag 25 november 2020, www.rechtspraak.nl: ECLI:NL:RBDHA:2020:12073

Door Bas de Moor

"

Actualiteiten overzicht