Nieuwsbrief voor overheden

In de zaak die heeft geleid tot de hier besproken uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 14 februari 2024 had het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Helmond geweigerd om een omgevingsvergunning te verlenen voor de verplaatsing van een woonwagen naar een ander adres. De vergunning werd geweigerd op grond van artikel 3 lid 1 onder b en artikel 3 lid 6 van de bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob), omdat er volgens het college ernstig gevaar zou bestaan dat de vergunning gebruikt zal worden om strafbare feiten te plegen én omdat de aanvrager om de vergunning te verkrijgen een strafbaar feit zou hebben gepleegd.

De mate van gevaar wordt op grond van artikel 3 lid 3 van de Wet Bibob vastgesteld op basis van (a) de feiten en omstandigheden die erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat de betrokkene in relatie staat tot strafbare feiten die zijn gepleegd bij activiteiten die overeenkomen of samenhangen met activiteiten waarvoor de beschikking wordt aangevraagd (het zogenoemde samenhangcriterium), (b) bij een vermoeden de ernst daarvan, (c) de aard van de relatie en (d) het aantal gepleegde strafbare feiten.

Uit artikel 3 lid 5 van de Wet Bibob volgt dat een weigering of intrekking op grond van artikel 3 van de wet alleen mogelijk is als deze evenredig is met (a) de mate van het gevaar en (b) voorzover het om ernstig gevaar als bedoeld in lid 1 onder b, met de ernst van de strafbare feiten.

De strafbare feiten die het college op basis van een advies van het Landelijk Bureau Bibob bij de besluitvorming heeft betrokken zijn:
1.    Valsheid in geschrifte (het onjuist invullen van het Bibob-formulier).
2.    Kilometertellerfraude.
3.    Handelen in strijd met de Wet milieubeheer (dumpen van puin en tegels).
4.    Handelen in strijd met de Opiumwet (verwerken, vervoeren met een wiettaxi en verkopen van hennep).

De rechtbank heeft geoordeeld dat er onvoldoende samenhang (in de zin van artikel 3 lid 3 onder a) bestaat tussen de aangevraagde omgevingsvergunning en de kilometertellerfraude en de overtredingen van de Opiumwet. Dat lijkt ten aanzien van de tellerfraude tamelijk evident. Ten aanzien van de Opiumwet-feiten is dat minder duidelijk. De rechtbank heeft daarover overwogen dat een woonruimte (indirect) nuttig kan zijn voor deze overtredingen, maar dat dat (in dit geval) niet voldoende is om samenhang aan te nemen. Dat zou anders zijn als de aanvrager veroordeeld was voor Opiumwet-feiten die plaatsvonden in of vanuit een woning en niet, zoals hier vanuit een zogenoemde wiettaxi.

Ten aanzien van de strafbare feiten die resteren heeft de rechtbank overwogen dat een weigering evenredig moet zijn met de mate van gevaar en de ernst van de strafbare feiten. Omdat de overtreding van de Wet milieubeheer afgedaan werd met een strafbeschikking en de zaak omtrent valsheid in geschrifte werd geseponeerd, acht de rechtbank de aard van deze feiten onvoldoende ernstig om de ingrijpende gevolgen van de weigering van de vergunning voor de aanvrager en zijn gezin te rechtvaardigen. Het college moet een nieuw besluit nemen. In de tussentijd geldt een door de rechtbank getroffen voorlopige voorziening op grond waarvan de aanvrager behandeld moet worden als ware hij in het bezit van de gevraagde vergunning: hij mag zijn woonwagen dus verplaatsen.

Deze uitspraak laat zien dat details (wiettaxi of woning) het verschil kunnen maken en dat ook in Bibob-zaken een evenredigheidstoets wordt aangehouden waarin de persoonlijke omstandigheden van de aanvrager een belangrijke rol spelen.

Rechtbank Oost-Brabant 14 februari 2024, www.rechtspraak.nl; ECLI:NL:RBOBR:2024:499
 

Actualiteiten overzicht

Maak kennis met onze specialisten

Bekijk ons team