Nieuwsbrief voor overheden

Zes mogelijke maatregelen

De onderzoekers van de WUR groepeerden de maatregelen in de navolgende categorieën: management, technisch, structuur, en overig. Onder de managementmaatregelen valt het afschaffen van de derogatiemogelijkheid op de Europeesrechtelijke toegestane stikstofgift per hectare en de invoering van bufferstroken welke niet bemest mogen worden, evenals een vermindering van het gebruik van kunstmest. De technische maatregel bevat een aanscherping van de normering voor emissiearme stallen. Met structuurmaatregelen wordt gedoeld op het verminderen van de veestapel door middel van een maximale veebezetting in de melkveehouderij en het afromen van productie- en fosfaatrechten. Tot slot kan worden gedacht aan een andersoortige beleidsmaatregel, namelijk het normeren van een emissiearme bedrijfsvoering binnen de melkveehouderij waarbij een maximale ammoniaknorm geldt van 40 kg/NH3/ha voor stal- en veldemissies in totaal. Binnen die norm zouden de desbetreffende bedrijven de keuze hebben om zelf te bepalen op welke wijze ze daaraan invulling geven (maatregel 4). 

Resultaten van de maatregelen

Stel dat alle maatregelen tezamen en tegelijk worden ingevoerd, zou dit een reductie van maximaal 30 kton NH3 betekenen, wat vervolgens leidt tot een stikstofdepositie reductie van gemiddeld 145 mol/ha/jaar. In deze berekening is maatregel 4, de emissiearme bedrijfsvoering, niet meegenomen omdat de uiteindelijke berekeningen van de effecten  daarvan sterk afhankelijk zijn van de wijze waarop bedrijven invulling aan deze maatregel geven. Indien uiteindelijk sprake zou zijn van een “nieuw normaal”, te weten een emissiearme bedrijfsvoering binnen de melkveehouderij conform M4, zou dat in de praktijk wel leiden tot de grootste reductie van alle doorgerekende maatregelen. De totale emissie neemt in dat geval af met 19 kton Nh3 en een afname van de stikstofdepositie van gemiddeld 83 mol/ha/jaar. 

Gelijk speelveld

Voor de invoering van de voorgestelde maatregelen achten de onderzoekers van de WUR het noodzakelijk dat deze worden opgenomen in landelijk beleid. De gedachte daarachter is om zo een gelijk speelveld voor alle bedrijven te waarborgen, onafhankelijk van regionale omgevingsverordeningen. Een landelijk generieke aanpak biedt bovendien meer duidelijkheid voor bedrijven. Bij maatregel 4, zijnde meer een doelvoorschrift dan een middelvoorschrift, zou het des te meer van belang zijn dat hiervoor landelijke indicatoren gelden en kan wellicht ook een landelijk beloningssysteem worden ingevoerd. 

Wederzijdse afhankelijkheid

De noodzaak aan een landelijk gelijk speelveld laat onverlet dat ruimte moet bestaan voor lokaal maatwerk, welke ruimte kan worden ingevuld door provincies via lokale regelgeving. De provincies spelen ook bij landelijke generieke maatregelen nog altijd een belangrijke rol vanwege de stimulerende en faciliterende maatregelen die zij aan kunnen bieden. De inhoud van de aanvullende beleidsmaatregelen in de provincies is, volgens de WUR, dus afhankelijk van de inzet en de vormgeving van de landelijke beleidsmaatregelen door het Rijk, terwijl het Rijk anderzijds afhankelijk is van de provinciale implementatie daarvan.

Lees het volledige rapport van de WUR hier

Door Bird Kortland

Actualiteiten overzicht