Nieuwsbrief voor overheden

Wat inbrekerswerktuigen in de zin van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) zijn is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. In dit geval zijn schroevendraaiers en WD40 inbrekerswerktuigen, tegen de achtergrond dat de persoon die ze bij zich droeg in het verleden betrokken was bij inbraken, zich verdacht gedroeg en wegrende voor de politie.

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer (hierna: het college) had op 18 juli 2018 een dwangsom van € 2.500,- ingevorderd bij een jongen die op 9 februari 2017 een last onder dwangsom opgelegd had gekregen die ertoe strekte dat hij op een openbare plaats geen inbrekerswerktuigen mag vervoeren of bij zich mag hebben.

De rechtbank had in beroep overwogen dat het college ten onrechte tot invordering van de dwangsom was overgegaan. Volgens de rechtbank was het college niet bevoegd om voor alle mogelijke overtredingen van het APV-artikel, dat het bij zich dragen van inbrekerswerktuigen verbiedt, een last onder dwangsom op te leggen. De op 9 februari 2017 opgelegde last moest volgens de rechtbank strikt worden gelezen en heeft dus alleen betrekking op een breekijzer en handschoenen. Dat waren immers de werktuigen die bij het opleggen van de last bij de jongen zijn aangetroffen.


In hoger beroep heeft het college aangevoerd dat het niet ter zake doet over welke inbrekerswerktuigen het gaat. Of een voorwerp gekwalificeerd kan worden als een inbrekerswerktuig is volgens het college afhankelijk van de omstandigheden van het geval.

De Afdeling heeft dit bevestigd en het hoger beroep van het college gegrond verklaard. Gelet de eerdere betrokkenheid van de jongen bij een poging tot inbraak, het feit dat een voorbijganger om half vijf ’s nachts een verdachte situatie had gemeld en het feit dat hij wegrende voor de politie heeft het college de bij hem aangetroffen schroevendraaiers en WD40 (smeermiddel) in dit geval terecht als inbrekerswerktuigen aangemerkt. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd en de invorderingsbeschikking blijft in stand.

Dat de jongen ten tijde van het opleggen van de last van 9 februari 2017 nog minderjarig was, maakt overigens voor de bevoegdheid tot invordering van de dwangsom niet uit.

ABRvS 19 augustus 2020, www.rechtspraak.nl: ECLI:NL:RVS:2020:2001

Door Ad Schreijenberg

"

Actualiteiten overzicht