Blog

Een burger heeft een steiger aangelegd in de Ringvaart rond de Haarlemmermeer, thans eigendom van het Hoogheemraadschap van Rijnland. In 1999 werd publiekrechtelijke ontheffing verleend voor de steiger. In 2007 heeft Rijnland voorgesteld om een privaatrechtelijke gebruiksregeling aan te gaan, tegen een te betalen jaarlijkse vergoeding.

Toen betrokkene weigerde deze overeenkomst aan te gaan, werd hij door de rechtbank te Haarlem veroordeeld om de steiger te verwijderen.

Het hof zag dit anders en overwoog dat betrokkene op basis van de publiekrechtelijke ontheffing tevens mocht aannemen dat hij privaatrechtelijke toestemming had gekregen, welke toestemming voortduurde omdat immers de ontheffing niet was ingetrokken.

De Hoge Raad overwoog dat Rijnland niet reeds op grond van de ontheffing gehouden was om privaatrechtelijke toestemming te geven, omdat de ontheffing slechts geweigerd kon worden in verband met de waterstaatkundige belangen. De ontheffing impliceerde dus niet de privaatrechtelijke toestemming. Het hof had ten onrechte het beroep op de opzegging bij brief d.d. 25 januari 2010 verworpen.

Na het arrest van de Hoge Raad komt de zaak terecht bij het hof in ’s-Gravenhage. Dit hof ziet zich gesteld voor de vraag of de privaatrechtelijke vergoeding een onaanvaardbare doorkruising zou opleveren met de heffing van precariobelasting. Deze vraag wordt ontkennend beantwoord: een privaatrechtelijke toestemming sluit heffing van precariobelasting uit.

Voor wat betreft de opzegging wordt in aanmerking genomen dat conform artikel 7:228 BW een termijn van tenminste een maand is gehanteerd. Het betoog dat de opzegging in strijd zou zijn met het eigendommenbeleid wordt verworpen, omdat het de bedoeling was van de beleidsmakers om voor het gebruik van Rijnlandse eigendommen waarvoor tot dan toe geen vergoeding werd gevraagd, alsnog een marktconforme en meer uniforme vergoeding te gaan verlangen. Betrokkene had de nadelige gevolgen van de opzegging in 2010 kunnen voorkomen door in te stemmen met de hem aangeboden nieuwe gebruiksovereenkomst, waarbij van hem slechts een tamelijk geringe vergoeding werd gevraagd, met een alleszins redelijke overgangsregeling.

De steiger moet dan ook worden verwijderd.

Hof ’s-Gravenhage 17 februari 2015, www.rechtspraak.nl: ECLI:NL:GHDHA:2015:280

Actualiteiten overzicht

Maak kennis met onze specialisten

Bekijk ons team