Blog
Waar ging de zaak om?
De zaak speelde tussen de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: de minister) en het Noord-Europees Wijnopslagbedrijf (hierna: NWB). De minister stelde dat NWB een onafhankelijke overvulbeveiliging (OOB) moest installeren op opslagtanks met ethanol. Volgens de minister bestond een risico op een zwaar ongeval door het vrijkomen van ethanol bij het overvuld raken van een opslagtank. Dit zou kunnen leiden tot vorming van brandbare dampen, wat volgens hem aanvullende maatregelen noodzakelijk maakte. NWB betwiste dit standpunt en voerde aan dat de bestaande en geplande maatregelen voldoende waren om dit risico te voorkomen. Het bedrijf stelde verder dat de minister zijn eis onvoldoende had gemotiveerd. De vraag die in deze procedure onder meer centraal stond, was of de minister voldoende had gemotiveerd dat aanvullende veiligheidsmaatregelen nodig waren. De rechtbank beantwoordde die vraag ontkennend en vernietigde het besluit van de minister.
Wat oordeelde de Afdeling?
De Afdeling heeft het oordeel van de rechtbank bevestigd. De Afdeling benadrukt dat de minister bij het stellen van een eis moet voldoen aan een strikte motiveringsplicht. Dit houdt in dat hij zorgvuldig moet onderbouwen waarom aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn en daarbij specifiek moet ingaan op de al genomen maatregelen. Tegelijkertijd onderstreepte de Afdeling dat het primair de verantwoordelijkheid van de exploitant is om zware ongevallen te voorkomen.
De Afdeling verduidelijkt daarnaast dat het begrip ‘zwaar ongeval’ niet alleen kan worden bepaald aan de hand van de Seveso III-richtlijn (Richtlijn 2012/18/EU, hierna: de richtlijn) en het Besluit risico’s zware ongevallen 2015 (hierna: Brzo[1]). De specifieke omstandigheden van het geval zijn doorslaggevend.
Volgens het Brzo en de richtlijn is sprake van een ‘zwaar ongeval’ wanneer tijdens de bedrijfsuitoefening een incident plaatsvindt waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn en dat incident een ernstig gevaar voor de menselijke gezondheid of het milieu veroorzaakt. Voorbeelden hiervan zijn branden, zware emissies en explosies.
De Afdeling herhaalde haar eerdere overwegingen uit de Vopak-uitspraak en benadrukte dat het enkele vrijkomen van een gevaarlijke stof niet automatisch betekent dat sprake is van een zwaar ongeval. De omstandigheden van het incident, zoals de maatregelen die door de exploitant zijn genomen om zware ongevallen te voorkomen, maar ook de aard en omvang van de risico’s zijn bepalend. In lijn met artikel 5 van het Brzo ligt de verantwoordelijkheid bij de exploitant om alle nodige maatregelen te treffen om zware ongevallen te voorkomen en de gevolgen voor de menselijke gezondheid en het milieu te beperken.
Dit maakt een eis van de minister (zoals hier aan de orde was) des te ingrijpender. Immers, daarmee bepaalt de minister in plaats van de exploitant welke maatregelen moeten worden genomen. Vanwege het ingrijpende karakter moet zo'n eis zorgvuldig worden gemotiveerd, waarin in elk geval wordt ingegaan op de maatregelen die de exploitant al heeft getroffen én waarom naast die maatregelen nog andere maatregelen nodig zijn ter voorkoming van zware ongevallen.
Gevolgen voor de praktijk
Samengevat geeft de uitspraak duidelijkheid over het begrip ‘zwaar ongeval’ en biedt deze belangrijke inzichten over de verantwoordelijkheid van exploitanten en de rol van toezichthouders in dit verband.
Allereerst blijven exploitanten primair verantwoordelijk voor het nemen van alle nodige maatregelen om zware ongevallen te voorkomen. Zij zijn echter niet verplicht om alle denkbare maatregelen te nemen. Het gaat om passende maatregelen die aansluiten bij de aard en omvang van de risico’s. Bedrijven moeten hun veiligheidsmaatregelen en risico’s regelmatig evalueren en aanpassen aan veranderende omstandigheden, zoals nieuwe apparatuur of processen. Een gedegen Risico-Inventarisatie & -Evaluatie (RI&E) en een up-to-date Veiligheidsbeheerssysteem (VBS) zijn cruciaal om aan deze verplichting te voldoen.
Toezichthouders, zoals de minister in kwestie, moeten bij het opleggen van aanvullende eisen specifiek onderbouwen waarom de reeds getroffen maatregelen van de exploitant niet voldoende zijn. Deze onderbouwing moet aansluiten bij de specifieke omstandigheden van het geval en rekening houden met de aard van de risico’s. Deze balans waarborgt zowel de veiligheid op de werkvloer als de autonomie van exploitanten.
Meer informatie over veiligheid op de werkvloer kunt u hier vinden. Mocht u vragen hebben over deze uitspraak of andere kwesties met betrekking tot veiligheid op de werkvloer, neemt u dan contact op met onze specialisten Kaoutar Azghay en Walla al Jaboury.
[1] Brzo 2015 is overigens niet meer van kracht. Deze wetgeving is per 1 januari 2024 vervallen met de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Vanaf die datum is de regelgeving voor Seveso-inrichtingen (voorheen bekend als Brzo-bedrijven) opgenomen in de Omgevingswet en verder uitgewerkt in het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal).
Maak kennis met onze specialisten

W. (Walla) al Jaboury
Advocaat

K. (Kaoutar) Azghay
Advocaat - Associate Partner