Nieuwsbrief voor overheden

Zo voert eiser onder meer aan dat onduidelijk is wat nu precies als gemeentelijk monument is aangewezen. Er zijn meerdere omschrijvingen gebruikt. De rechtbank oordeelt dat de zgn. redengevende omschrijving bij het aanwijzingsbesluit doorslaggevend is. Hierin wordt aangegeven dat de volgende complexonderdelen tot de aanwijzing behoren: het voorhuis van de boerderij met vrijstaande stal/schuur, hekwerk en historische eik. Het in 1996 gebouwde bedrijfsgedeelte valt alleen qua hoofdvorm onder de bescherming.

Voorts keert eiser zich tegen het advies van de erfgoedcommissie dat aan de aanwijzing ten grondslag ligt. Hierin wordt de aanwijzing in verband gebracht met het omringende cultuurlandschap. De aanwezigheid van het object herinnert aan de ontstaansgeschiedenis en het gebruik van het cultuurlandschap en versterkt hiermee de herkenbaarheid ervan. Het object heeft genoeg monumentale waarden die een aanwijzing tot monument rechtvaardigen. Eiser is het hiermee niet eens, maar de rechtbank overweegt dat het college het advies zonder nadere toelichting mocht opvolgen nu eiser geen advies van een deskundig te achten persoon of instantie tegenover het advies van de erfgoedcommissie had gesteld. Ook had eiser geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming, begrijpelijkheid van de gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies gesteld. 

Eiser voerde in feite aan dat het advies op een cirkelredenering was gestoeld: Het object is aangewezen als gemeentelijk monument omdat het omliggende cultuurlandschap beschermd moet worden en het object daarin een rol speelt. Niet het pand maar de omgeving was het vertrekpunt geweest voor het advies (en het besluit van het college). Het college heeft zich in de ogen van eiser onvoldoende ingespannen voor de cultuurhistorische landschapswaarde van het gebied, gezien het uitblijven van handhavend optreden tegen de illegale ontwikkeling en bewoning van enkele zomerbungalowparken in de polder. Ook heeft eiser gewezen op een recent recreatiecomplex in de omgeving van het object. Aan de andere kant heeft het college zich nooit eerder bekommerd om het object van eiser, aldus eiser. Zo heeft het college in 2005 toegelaten dat het object grote schade opliep als gevolg van werkzaamheden aan een kade doordat geen maatregelen zijn genomen tegen vrachtverkeer. Ook heeft het college vele jaren tegengewerkt dat het object een rol kon spelen in de versterking van het cultuurlandschap door stelselmatig vergunningen te weigeren die nodig waren voor een normale uitoefening en ontwikkeling van het bedrijf. Tegen die achtergrond bezien stoorde eiser zich eraan dat de aanwijzing van zijn boerderij wordt gemotiveerd door de hiermee beoogde versterking van de cultuurhistorische waarde van de omgeving ervan.   

Al deze argumenten van eiser stuiten af op de beoordelings- (v.w.b. de aanwijsbaarheid) en de beleidsvrijheid (v.w.b. de daadwerkelijke aanwijzing) van het college. In beide gevallen toetst de rechtbank terughoudend, waarbij ten aanzien van de daadwerkelijke aanwijzing wordt overwogen dat de toets beperkt dient te blijven tot de vraag of het college bij de afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen.

In verband met die belangenafweging heeft eiser gesteld dat er een disbalans is tussen de verplichtingen die gepaard gaan met de aanwijzing, en de financiële compensatie die geboden wordt. In lijn met het verweer van het college oordeelt de rechtbank dat een financieel belang in principe onvoldoende is om van aanwijzing af te zien. Echter, indien de financiële gevolgen onevenredig zijn, moeten deze gevolgen in de belangenafweging meegenomen worden. Eiser heeft een beroep gedaan op waardedaling van het object, hogere onderhoudskosten, een schrale financiële vergoeding als compensatie, het ontbreken van (afdoende) belastingtechnische faciliteiten en onzekerheid m.b.t. mogelijke toekomstige beperkingen voor zijn bedrijfsontwikkeling. De rechtbank toont empathie (“De rechtbank kan zich voorstellen dat eiser zorgen heeft over toekomstige kosten”), maar eiser wint er de zaak niet mee. De rechtbank is van oordeel dat eiser deze kosten en de andere door hem aangevoerde omstandigheden niet concreet heeft gemaakt en onderbouwd. Het beroep is dus ongegrond.  

Rechtbank Den Haag 8 juni 2023, www.rechtspraak.nl: ECLI:NL:RBDHA:2023:8560

Door Bas de Moor

Actualiteiten overzicht

Maak kennis met onze specialisten

Bekijk ons team