Nieuwsbrief voor overheden

De Stichting Frisse Oren, voortgekomen uit drie ensembles van professionele musici die zijn getraind in theater- en bewegingsvaardigheden, heeft tot doel het maken van muziektheater voor kinderen. In de voorstellingen wordt geïmproviseerde of nieuw geschreven muziek gespeeld, omkaderd door non-verbaal fysiek en theatraal spel, voor kinderen in de leeftijd van zes maanden tot zes jaar en hun opvoeders. De stichting heeft hiervoor een subsidie aangevraagd bij de gemeente Utrecht.

Het College van B&W heeft de aanvraag van de stichting afgewezen onder verwijzing naar een advies van haar Adviescommissie cultuurnota 2021-2024. Deze commissie heeft ten aanzien van het beoordelingscriterium ‘Artistieke kwaliteit’ aangegeven nog niet overtuigd te zijn van de spelkwaliteit van de musici, met name gezien de voor de voorstellingen vereiste combinatie van muziek maken en acteren. De artistiek-inhoudelijke visie wordt als te mager beoordeeld. Ten aanzien van het beoordelingscriterium ‘Zakelijke kwaliteit’ vindt de commissie dat de stichting niet-realistische doelen voor zichzelf stelt. Het beoogde publieksbereik vindt de commissie erg optimistisch. Het marketing- en communicatieplan is te mager. Een strategisch plan voor de lange termijn ontbreekt, evenals structurele samenwerkingspartners. De eigen inkomsten van de stichting zijn bescheiden en de organisatie leunt goeddeels op subsidies. De commissie beoordeelt de financieringsmix als onevenwichtig en daardoor risicovol. Het College oordeelt, gelet op dit advies, dat de aanvraag artistiek-inhoudelijk onvoldragen is en zakelijk gezien te risicovol.  

De rechtbank opent met de overweging dat zij geen aanleiding heeft om te twijfelen aan de deskundigheid van de commissie en haar allround bekendheid met diverse kunstvormen. Ook ziet de rechtbank geen aanknopingspunten voor het oordeel dat alleen een musicus de muzikale kwaliteiten van de voorstellingen van de stichting kan beoordelen. Maar vervolgens krijgt het College van de rechtbank onder uit de zak: de rechtbank oordeelt dat het College niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom de artistiek-inhoudelijke kwaliteit als onvoldoende is beoordeeld. Onduidelijk is welke rol het bezoekverslag bij het advies heeft gespeeld. Voorts heeft het College onvoldoende gemotiveerd waarom de financieringsmix te onevenredig en risicovol is en waarom de te verwachten publieksaantallen onvoldoende zijn gemotiveerd. In het beleidsplan zijn wel degelijk samenwerkingsverbanden vermeld en is een visie voor de lange termijn opgenomen. De rechtbank wijst erop dat het Fonds Podiumkunsten wèl tot toekenning van subsidie is gekomen.

Het College komt van deze rechtbankuitspraak in hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De Afdeling haalt haar uitspraak van 9 juni 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1233) aan, waarin de Afdeling, onder verwijzing naar de rechtspraak van de Afdeling op het gebied van (kunst)subsidies, heeft overwogen dat het erom gaat dat aan de subsidieaanvrager in voldoende mate inzicht wordt verschaft in de gedachtegang die aan het gevolgde advies ten grondslag ligt. De aard van artistieke kwaliteitsoordelen brengt met zich dat de bestuursrechter de adviezen van een adviescommissie slechts in beperkte mate kan toetsen. Niettemin is de Afdeling in de Utrechtse zaak van oordeel dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het advies van de commissie wat de artistiek-inhoudelijke kwaliteit betreft niet voldoende inzichtelijk en concludent is. Hetzelfde geldt voor de beoordeling van het beleidsplan dat aan de subsidieaanvraag ten grondslag ligt, en de financieringsmix die daarin uiteen wordt gezet. De Afdeling baseert zich bij dit oordeel in de kern op dezelfde overwegingen als de rechtbank. Het hoger beroep is dus ongegrond en de Afdeling bevestigt de aangevallen uitspraak.

Maar… Het College heeft intussen opnieuw op het bezwaar beslist, gehoor gevend aan de uitspraak van de rechtbank. En in dat nieuwe besluit heeft het College het bezwaarschrift van de stichting, op basis van een nieuw advies van de commissie en een aangevulde motivering, opnieuw ongegrond verklaard. De commissie heeft nader toegelicht dat in het beleidsplan een uitleg ontbreekt over het zgn. theatrale en fysieke aspect, terwijl die woorden in dat plan steeds terugkomen. Het beleidsplan overtuigde de commissie op dat vlak niet van het vakmanschap van het gezelschap, en het bezoekverslag heeft dit beeld van de commissie bevestigd. Voorts mist de commissie de waarden van waaruit een voorstelling met muziek en fysiek theatraal spel wordt gemaakt, ontbreekt een artistieke visie op decor, op makers en op thematiek. De commissie blijft van mening dat er sprake is van een disbalans tussen het aangevraagde subsidiebedrag, de geschetste activiteiten en de prognose van het resultaat. De Afdeling accepteert deze nadere toelichting van de commissie, alsook het gegeven dat het College zich in het nieuwe besluit baseert op een nader advies van de commissie dat in de procedure bij de rechtbank nog niet beschikbaar was. De Afdeling wijst opnieuw op de terughoudende rechterlijke toetsing van conclusies over spelkwaliteit, en dat is de laatste opstap naar het oordeel dat het van rechtswege ontstane beroep tegen het nieuwe besluit ongegrond is.

De stichting vist dus achter het net.   

ABRvS 6 juli 2022, www.rechtspraak.nl; ECLI:NL:RVS:2022:1903

Door: Bas de Moor

Actualiteiten overzicht

Maak kennis met onze specialisten

Bekijk ons team