Nieuwsbrief voor overheden

De eerste uitspraak (ECLI:NL:RVS:2022:2523) heeft betrekking op een besluit van de burgemeester van Asten waarbij gelast werd om twee loodsen te sluiten na het aantreffen van voorwerpen die bedoeld waren om een hennepkwekerij in te richten. De rechtbank Oost-Brabant heeft dat besluit in een uitspraak van 14 januari 2021 (ECLI:NL:RBOBR:2021:73) vernietigd omdat de burgemeester onvoldoende gemotiveerd had dat de verhuurder van de loodsen wist of ernstige reden had om te vermoeden dat de aangetroffen voorwerpen bestemd waren om een hennepkwekerij op te zetten.

De burgemeester heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank de zaak ten onrechte op dit motiveringsgebrek afdeed. Uit de tekst en de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 13b en 11a van de Opiumwet blijkt volgens de burgemeester dat het voor het ontstaan van de sluitingsbevoegdheid voldoende is dat de voorwerpen in kwestie in een gebouw voorhanden zijn, niet dat de overtreder deze zelf voorhanden heeft. Daarnaast heeft de burgemeester aangevoerd dat wel degelijk relevant is of de verhuurder kon weten of een ernstige reden had om te vermoeden dat de voorwerpen bestemd waren voor het opzetten van een hennepkwekerij en dat dat vraag of de verhuurder voldoende toezicht hield, anders dan de rechtbank heeft overwogen, wel degelijk relevant is. De Afdeling heeft de burgemeester gevolgd in dit betoog en overwogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de burgemeester het besluit op deze punten onvoldoende heeft gemotiveerd. De burgemeester was op basis van de feitelijke situatie, waaruit de aard van de voorwerpen bleek, bevoegd om de loodsen te sluiten.

Hoewel de verhuurder geen schriftelijke huurovereenkomst opstelde en/of de achtergrond van de huurders naging, heeft hij wel toezicht gehouden op de loodsen en acht de Afdeling daarom verminderde verwijtbaarheid aanwezig. De Afdeling heeft overwogen dat een sluiting voor zes maanden om die reden niet evenwichtig is, maar een sluiting voor drie maanden wel.

In de tweede uitspraak (ECLI:NL:RVS:2022:2544) heeft de Afdeling duidelijk gemaakt onder welke omstandigheden een sluiting voor onbepaalde tijd voorstelbaar is. In de zaak die leidde tot de uitspraak had de burgemeester van Amsterdam een woning voor onbepaalde tijd gesloten omdat er meermaals drugs werden aangetroffen. De Afdeling heeft in deze uitspraak overwogen dat een sluiting voor onbepaalde tijd in principe voorstelbaar is, maar dat de burgemeester dan wel gehouden is een moment in het besluit op te nemen waarop hij het sluitingsbesluit zal heroverwegen. Omdat het daaraan in dit geval ontbreekt wordt het besluit vernietigd. De rechtsgevolgen van dat besluit, een feitelijke sluiting voor elf maanden, worden echter in stand gelaten omdat de Afdeling van mening is dat een sluiting van de woning voor twaalf maanden in dit geval evenwichtig was geweest.

Deze uitspraken laten zien dat het voor burgemeesters balanceren blijft tussen het doortastend aanpakken van drugscriminaliteit en evenwichtige besluitvorming die recht doet aan alle betrokken belangen.

ABRvS 31 augustus 2022, www.rechtspraak.nl: ECLI:NL:RVS:2022:2523

ABRvS 31 augustus 2022, www.rechtspraak.nl: ECLI:NL:RVS:2022:2544

Door: Ad Schreijenberg

Actualiteiten overzicht

Maak kennis met onze specialisten

Bekijk ons team