Nieuwsbrief voor overheden
In deze zaak had het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hollands Kroon aan de eigenaar van een accommodatieschip een last onder dwangsom opgelegd omdat het accommodatieschip als logiesaccommodatie werd gebruikt zonder de daarvoor benodigde omgevingsvergunning. In het kader van de invorderingsprocedure die volgde, oordeelt de Afdeling dat het bieden van een nachtverblijf aan tijdelijke werknemers, ondanks het ontbreken van een uitdrukkelijk daartoe strekkend gebruiksverbod, in strijd is met het bestemmingsplan.
De Afdeling overweegt verder dat voor beantwoording van de vraag of een ander dan degene die de verboden handeling fysiek verricht als functionele pleger van de overtreding kan worden aangemerkt, (nog steeds) aansluiting wordt gezocht bij de criteria van de Hoge Raad voor de toerekening van verboden gedragingen aan rechtspersonen. Daarbij is van belang of een gedraging heeft plaatsgevonden in de sfeer van de rechtspersoon. Dit wordt beoordeeld aan de hand van zogenoemde Drijfmest-criteria (vgl. de uitspraak van 31 mei 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:2067) en de arresten van de Hoge Raad van 21 oktober 2003 (ECLI:NL:HR:2003:AF7938) en van 26 april 2016 (ECLI:NL:HR:2016:733). De eigenaar van het schip, appellante, werd in deze zaak als eigenaar van het schip als functioneel pleger aangemerkt.
De Afdeling stelt verder vast dat het in eigendom van appellante verkerende hotelschip met 85 hutten als zelfvoorzienende logiesaccommodatie past in haar normale bedrijfsvoering. Appellante heeft het schip naar de kade versleept en daar afgemeerd. Uit de gesloten gebruiksovereenkomst met de exploitant blijkt dat het schip ter beschikking wordt gesteld om in gebruik te worden genomen als hotelschip en dat appellante zal zorgdragen voor de daarvoor benodigde vergunningen en verzekeringen. Aangezien de exploitant voor het gebruik een vergoeding verschuldigd was, was de verboden gedraging in zoverre ook dienstig aan appellante. De gebruiksovereenkomst is namens beide vennootschappen ondertekend. Verder telde mee dat appellante vanaf mid 2019 met de gemeente in gesprek was over het mogelijk maken van de logiesaccommodatie voor tijdelijke arbeidskrachten en dat zij de aanvraag om omgevingsvergunning daartoe heeft ingediend. Op grond hiervan werd vastgesteld dat zij actief betrokken was bij het in gebruik nemen van het schip als logiesaccommodatie voor tijdelijke arbeidskrachten.
De Afdeling concludeert vervolgens dat appellante erover kon beschikken dat het met het bestemmingsplan strijdige gebruik kon plaatsvinden. Ook heeft zij aanvaard dat de verboden gedraging zou plaatsvinden. Appellante kan dus als functioneel pleger worden aangemerkt. Ook niet onbelangrijk is dat de Afdeling overweegt dat appellante het in haar macht heeft om de overtreding ongedaan te maken. De contractuele verhouding van appellante met de exploitant vormt daarbij geen beletsel om de last uit te voeren. Verwezen wordt naar de uitspraken van de Afdeling van 11 augustus 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1793) en 26 april 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1244). Dat appellante de exploitant alleen kon dwingen om het gebruik te staken door de gesloten gebruiksovereenkomst te laten ontbinden of vernietigen, komt volledig voor haar risico.
ABRvS 25 oktober 2023, www.rechtspraak.nl; ECLI:NL:RVS:2023:3954
Door Kaoutar Azghay