Nieuwsbrief voor overheden
De voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland oordeelt dat de gemeente onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat verwerving van de grond van Staatsbosbeheer onmogelijk zou zijn. De gemeente zou ten behoeve van de aanschaf van de strook kosten moeten maken tot een bedrag van € 40.000,-, maar dat vindt de voorzieningenrechter mede in het licht van de door de gemeente voor het geheel te ontvangen koopprijs van circa € 370.000,- niet direct onoverkomelijk. Ook het tijdspad had niet aan de levering in de weg hoeven staan. Echter, feit is dat de strook grond op dit moment niet aan de gemeente in eigendom toebehoort, dus levering van het volledige perceel van 2.600m2 is niet mogelijk en dat staat ook in de weg aan de toewijzing van de vordering om dit perceel te koop te moeten aanbieden.
Dan gaat het erom of de gemeente het verkleinde perceel van 2.000m2 te koop zou moeten aanbieden. De gemeente voert aan dat dit een nieuw perceel is en dat zij vanwege het Didam-arrest en het gelijkheidsbeginsel gehouden is, althans er in redelijkheid ervoor kan kiezen, om daarvoor dan opnieuw een inschrijfprocedure te gaan houden. De gemeente heeft overigens wel aangeboden om de gewijzigde kavel aan te bieden aan de koper in spe, maar daaraan heeft zij de voorwaarde willen koppelen dat deze koper zou afzien van de mogelijkheid om de gemeente aansprakelijk te stellen voor de schade indien een derde de koopovereenkomst met een beroep op het gelijkheidsbeginsel zou aantasten.
Wat betreft dit laatste overweegt de voorzieningenrechter dat in redelijkheid niet van de koper in spe kan worden verwacht dat hij deze voorwaarde accepteert en bij voorbaat zal afzien van een mogelijke aansprakelijkstelling van de gemeente.
De voorzieningenrechter oordeelt verder dat in het Didam-arrest is geoordeeld dat een bevoegdheid moet worden uitgeoefend conform de geschreven en ongeschreven regels van publiekrecht waaronder de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Uit het gelijkheidsbeginsel vloeit voort dat in principe alle burgers in aanmerking moeten komen voor aankoop van bijvoorbeeld een stuk grond. Volgens de voorzieningenrechter is het echter verdedigbaar dat deze mededingingsruimte in dit geval niet behoeft te worden geboden omdat:
1. De afwikkeling van deze transactie voortbouwt op de uitkomst van het eerdere selectieproces dat in overeenstemming plaatsvond met het Didam-arrest; dat arrest c.q. het gelijkheidsbeginsel gaat niet zo ver dat de gemeente niet de mogelijkheid zou hebben om eerder gemaakte fouten binnen de grenzen van het mogelijke op te lossen;
2. Bovendien, in de aanbiedingsprocedure die had plaatsgevonden, waren voor een andere kavel van circa 2.000m2 geen geïnteresseerden; de koper zou dus waarschijnlijk voor de verkleinde kavel de enige geïnteresseerde zijn;
3. Door de werking van het vertrouwensbeginsel kan het gelijkheidsbeginsel terzijde worden gesteld; de gemeente heeft immers jegens de koper in spe in relatie tot de bewuste, verkleinde kavel immers verplichtingen uit hoofde van het vertrouwensbeginsel die zij jegens anderen niet heeft.
De stelling van de gemeente dat zij in deze doorslaggevend gewicht mag toekennen aan het gelijkheidsbeginsel wordt verworpen. Immers, het vertrouwens- en zorgvuldigheidsbeginsel wegen mede gelet op de belangen van de koper in spe zwaarder. De voorzieningenrechter legt het gebod op om een koopovereenkomst te sluiten met betrekking tot de verkleinde kavel.
Het is ons inziens juist dat het gelijkheidsbeginsel geen Wet van Meden en Perzen is: op grond van een afweging van belangen kan in het licht van andere beginselen worden geconcludeerd dat met voorbijgaan aan het gelijkheidsbeginsel aan de belangen van één bepaalde partij de voorkeur wordt gegeven. Dit, op basis van andere beginselen van behoorlijk bestuur en als resultaat van een belangenafweging.
Rechtbank Noord-Holland 24 april 2024, www.rechtspraak.nl: ECLI:NL:RBNHO:2024:4303